als massamedium stelt (wat betreft aantal woorden, toegankelijkheid en wat dies meer zij) en anderzijds de definitiefheid van een publicatie in boekvorm.
Natuurlijk, het ging om ‘a little magazine’, zoals John dat noemde, maar hier vond hij wat hij wenste: de milde anarchie voor schrijvers en intellectuelen als hijzelf die zichzelf nooit te oud vinden om te zoeken, te vragen, na te denken, zich te verzetten tegen gemeenplaatsen van welke richting of denominatie dan ook, zonder meteen met luide opinies of oplossingen voor het wereldraadsel te komen. Kortom, in Hollands Maandblad had John zijn plek om met gelijkgestemden te spelen met de bouwstenen van de cultuur zonder druk van derden, laat staan van marketingafdelingen of verkoopmanagers.
John was er van doordrongen dat Hollands Maandblad misschien wel een geïnteresseerd maar ook altijd een beperkt publiek betekende. Hij schreef: ‘Al gaan little magazines op hun hoofd staan, zij blijven little magazines.’ Toch wenste hij dat het blad meer zou zijn dan een, zoals hij het uitdrukte, ‘intellectuele hobbyclub’. Dat moest ook, want in zijn ogen waren vragen over de relatie tussen literatuur en beschaving niet alleen hoogst interessant, maar waren ze ook urgent en was het ‘nodig ze aan de orde te stellen’.
Dit dreigt hoogdravend te gaan klinken, en ik hoor John in gedachten al ‘mmmm’ mompelen, al zijn het deels zijn eigen woorden. U weet wellicht, John kon op talloos veel manieren ‘mmmm’ zeggen, misschien op nog wel meer manieren dan zijn grote vriend Bert Poll, de oprichter van Hollands Maandblad, op wiens begrafenis John het gehele palet aan Polliaanse ‘mmmmm's’ nog eens natuurgetrouw liet klinken. Die ‘mmm’s, klonken ter nagedachtenis en misschien ook als samenvatting van de minzaam sceptische geesteshouding waarvan beiden zo diep doortrokken waren. - Wees dus gerust, want ik hou Johns ‘mmmm’ in mijn hoofd, als vingerwijzing weg te blijven van grote woorden.
Derhalve keren wij terug naar de feiten, want die feiten vormen voldoende viering van Johns betekenis.
Bert Poll zei toen hij het blad oprichtte: ‘Het Hollands Maandblad is een onmogelijkheid.’ Dat liet John zich geen twee keer zeggen. Voor een onmogelijkheid was hij wel te porren. Mogelijkheden zijn er immers al genoeg, maar een onmogelijkheid, daar hield hij van.
Daarom is het geen toeval dat reeds in het nulnummer van wat toen nog het Hollands Weekblad was een bijdrage van Johns hand is aan te treffen. Die bijdrage handelde, misschien veelbetekenend, over het inzicht dat het in het buitenland helemaal niet beter toeven was dan in Nederland, maar wellicht ook niet slechter.
Vanaf dat nulnummer, schreef John, inclusief zijn Journalen, ongeveer 285 bijdragen voor Hollands Maandblad, de meeste daarvan zeer substantieel van omvang. Ik zeg ongeveer, omdat als ik zijn vertalingen van Engelse teksten meereken, het aantal bijdragen nog hoger is. Hij begon in het nulnummer, en zijn laatste bijdrage staat in het nummer van Hollands Maandblad dat van de persen rolde in de week van zijn overlijden. Alles bijeen heeft John gedurende meer dan een halve eeuw aan bijna 40 procent van alle 749 afleveringen van Hollands Weekblad en Hollands Maandblad een bijdrage geleverd als medewerker.
Dat vormt op zich al een monument duurzamer dan brons, maar John heeft veel meer nog betekend voor Hollands Maandblad. In 1990, na het overlijden van oprichter en enig redacteur Bert Poll, heeft John het blad - nu ja, in gewoon Nederlands uitgedrukt - gered door de draad ogenblikkelijk op te pakken. Mede