De tussenkomst van de vogels
door Roman Helinski
Op een dag werd de lucht ongewoon wit en een hels kabaal daalde neer uit de hemel. Ongerust verliet ik mijn huis en buiten trof ik mijn buren. Allen keken ze naar boven, terwijl ze struikelend over woorden probeerden te bevatten wat er aan de hand was. Maar door het lawaai verstonden ze elkaar niet. Mijn buurmeisje Lila stopte haar oren dicht met haar vingers. Een gelovige uit de straat zat op zijn knieën en bad luid.
‘Wat een gekrijs,’ zei ik en ik keek net als iedereen naar de hemel, waarvan ik me toen pas gewaar werd dat hij leek te bewegen. Het was alsof er miljoenen mieren in de lucht krioelden. Wat er bewoog, zag ik niet goed en het gekrijs was zo massaal dat ik er niet wijs uit werd.
‘Het zijn vogels!’ riep mijn buurman. Hij had een uitbundige buik die zijn verdere voorkomen ondersneeuwde. Met zijn arm wees hij omhoog en met onze blikken volgden we zijn vinger. ‘Kijk maar,’ zei hij. ‘Het zijn meeuwen. Je ziet het als je je op één punt concentreert.’
Meeuwen waren het, zonder twijfel. Al wist ik niet veel van vogels, meeuwen kon ik herkennen. Mijn moeder had me dat geleerd tijdens onze dagjes aan zee.
‘Inderdaad,’ zei een vrouw die in verwarring haar hoofd maar bleef schudden. ‘Het zijn meeuwen, maar ze vliegen zo dicht bij elkaar. Wat gebeurt er?’
‘Vreselijk,’ zei iemand anders. ‘Zoveel meeuwen.’
Zo ver ik kon kijken, was de hemel met meeuwen gekleurd. Het blauwe van deze zomerdag was verdwenen.
De buurman met de aanzienlijke buik stelde na enkele minuten van collectieve verbijstering voor dat we bij hem thuis zouden verzamelen. ‘Hier kunnen we niets uitrichten,’ zei hij. ‘En dat lawaai maakt me gek.’ In zijn keuken voorzag hij ons van bier, koffie of thee. Zelf sloeg hij in één keer een biertje achterover. ‘Wat moeten we nu?’ vroeg hij, maar niemand antwoordde hem.
Ook ik had geen idee. Iemand nam het woord, maar op een toon die verslagenheid verraadde. Het ergerde me, want hoewel ik weinig van vogels wist, was het voor verslagenheid wat vroeg. Ik dwong mezelf kalm te blijven.
‘Het einde der tijden is aangebroken,’ deelde de gelovige mee. Hij zat rustig aan de tafel en dronk thee met kleine slokjes.
‘Ach jij, ze vliegen wel weer over,’ zei ik kortaf. ‘Het is een plaag.’
‘Met plagen begon het al eens eerder,’ waarschuwde de gelovige.
Zo kibbelden we nog een tijdje door, omdat we allemaal te verbaasd waren om zinvolle dingen te zeggen. Beter hadden we gezwegen, maar dat besef komt vaak achteraf. In zulke situaties zijn alleen de heel sterken in staat hun mond te houden. Toen de buurman zijn tweede biertje had geleegd, veranderde het gekrijs buiten van toon. Het raakte vermengd met een nieuw geluid. Donkerder en nog alarmerender. Meteen keken enkelen van ons uit het raam. ‘O Jezus!’ riepen ze. ‘Nu kleurt de lucht zwart.’