Ik deed net alsof ik minutenlang de menukaart van het inpandige Franse restaurant bekeek. In de spiegel achter de menukaart zag ik Mario opstaan, op het tapijt spugen, wild met zijn handen zwaaien en de hotellobby verlaten. Ik volgde hem de straat op maar al op de eerste straathoek staakte ik mijn achtervolging. Mario was verdwenen.
‘Ik heb je panty's gekocht,’ zei ik tegen mijn vriendin door de telefoon.
‘Je komt er echt niet in als niet iets lekkers voor me meeneemt, echt niet,’ zei ze.
Natuurlijk beloofde ik iets lekkers voor haar mee te nemen.
‘Ik ga vanavond pompoensoep eten in de stad,’ zei ik.
‘Gadverdamme, dat vind ik zo smerig, dat maakt je moeder toch altijd?’
Dat klopte en daarmee eindigde ik het gesprek.
Toen ik in visrestaurant Jacques bij gebrek aan pompoensoep aan een stuk zeebaars zat, hoorde hoe ik pal achter mij iemand zijn mes liet vallen, meteen gevolgd door een welgemeend: ‘Va' fa' un culo!’
Mario leek nog kleiner dan in de hotellobby. Misschien was het de enorme berg eten die voor hem stond uitgestald, of de absurd grote tafel waar hij in zijn eentje aan zat. Ik glimlachte naar hem en hief mijn glas, een gebaar dat ik in films had gezien en nog nooit zelf had gemaakt, maar ik had nu eenmaal een glas wijn in mijn hand, dus waarom ook niet, dacht ik.
‘U bent geen Vlaming, dat zie ik aan u,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik, en begon meteen mijn levensverhaal te vertellen. Maar hij onderbrak me door zonder te luisteren zijn eigen levensverhaal uit de doeken te doen. Het was een gruwelijk verhaal, vol gestrande huwelijken, kinderen die hij niet mocht zien en mensen die zijn leven kapot hadden gemaakt. Hij noemde iedereen bij naam, alsof ik zijn beste vriend was en hen allemaal kende.
Ik vond het fijn om naar zijn ellende te luisteren, het gaf me een bevrijdend gevoel. Aan het einde van de avond kreeg ik echter een stijve nek door het steeds naar hem toedraaien. Ik weet niet waarom, maar de gehele avond bleef Mario op zijn plek zitten, achter zijn gestaag lager wordende berg patat en gegrilde visjes, terwijl ik aan mijn eigen tafel bleef zitten.
‘Ik ga jou helpen Vlaming te worden,’ zei hij toen ik hem vertelde dat ik met het idee speelde om in Brussel te gaan wonen. ‘Wat zeg ik: ik ga van jou een Vlaming maken!’
Ik knikte en glimlachte. Achter mij hoorde ik Mario kauwen op wat graatjes.
De volgende dag werd ik door hem uit mijn bed gebeld, hij had een buitengewone kans voor mij, zei hij. Ik zou deze kans met beide handen moeten aanvatten, anders zou die aan mij voorbijgaan, het was een eenmalige mogelijkheid om mijn leven compleet te veranderen.
Ik douchte me nauwelijks en snelde het hotel uit naar de opgegeven straat achter de Grote Markt waar Mario voor een slijterij een sigaret stond te roken.
‘Neem een sigaret van mij,’ zei hij. Mario rookte Dunhill International, een van de langere sigaretten in de handel. Het maakte hem nog kleiner.
We gingen de deur naast de slijterij binnen en toen ik achter hem aan door het enorme appartement op de tweede verdieping liep, moest ik weer aan Hermans denken. Ik bedacht me dat Hermans een keer had geschreven dat je ouders bepalen wat je vaderland is, en dat je altijd naar dat vaderland zou terugkeren. Ik wist op dat moment vrij zeker dat dit voor mij heel anders lag en dat als ik mijn vertrek uit mijn vaderland niet snel zou maken, ik nageroepen zou worden op straat.