met mijn tekst het spreekgestoelte terwijl ik vol anticipatie op de eerste rij achteroverleunde. Ik hoefde slechts te wachten tot de toehoorders op de juiste momenten lachten, klapten en juichten. De Koster keek recht de zaal in en stak van wal. Vreemd genoeg met een aantal algemeenheden over nut en noodzaak van verkiezingen. Nu ja, dat mocht, hij moest kennelijk even acclimatiseren. Maar al snel kreeg ik door dat er iets mis was, goed mis. Het zweet brak me uit toen De Koster maar op die nietszeggende algemene toer doorging en geen enkele van mijn zo zorgvuldig opgeschreven lokale kwesties ter sprake bracht, laat staan dat hij de Limburgse grapjes de zaal in slingerde. Van gelach en gejuich was dan ook geen sprake.
Ik weet niet of het woord ‘spindoctor’ al bestond destijds, maar ik voelde me wel zo iemand. Vanaf de eerste rij begon ik voorzichtig gebaren te maken, te wijzen op papieren, die ik zelf natuurlijk ook bij me had, en als een vis op het droge het woord ‘lezen’ uit te spreken. De Koster gaf geen enkele reactie. Het was alsof hij me niet zag. Dat kan best, want ik voelde hoe ik gaandeweg van ellende steeds dieper in mijn stoel wegzakte.
Toen ik uit mijn lijden werd verlost door beschaafd applaus, hetgeen betekende dat er aan de opsomming van politieke gemeenplaatsen een einde was gekomen, moest er met het bestuur worden geborreld en gegeten. De staatssecretaris meed mij daarbij als de pest. Eindelijk, ver na middernacht, konden we terug in de dienstauto naar Den Haag. Ik barstte los: Waarom had hij, verdomme, mijn mooie op Limburg afgestemde tekst niet gebruikt? Het antwoord van De Koster was een ontluisterende les in de politieke werkelijkheid. Hij had het best gewild, maar het was zo donker in het zaaltje dat hij de papieren nauwelijks voor zich had zien liggen, laat staan dat hij de tekst had kunnen lezen. Ik was vergeten voor een lampje te zorgen.
Dit Limburgse debacle wil overigens geenszins zeggen dat De Koster niet heel goed zonder tekst uit de voeten kon. Zo waren we een keer voor een spreekbeurt in Eindhoven. Als een der eersten kwam een grijze heer met enorme konijnentanden de zaal binnen en ging vooraan in het midden zitten. De rest van het binnendruppelende gehoor groette de desbetreffende heer allemaal zeer beleefd en ging al naar gelang men al of niet bij Philips werkte, rechts of links in de zaal zitten. Na de voordracht van De Koster nam Frits Philips, want die was het, meteen het woord. Hij ging tekeer tegen het pleidooi van de staatssecretaris om bij toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschap een speciale coulante regeling te maken voor de import van landbouwproducten uit Australië en Nieuw Zeeland. Dat vond hij maar onzin. Die landen moesten maar een beetje gaan industrialiseren in plaats van zich op die onbelangrijke landbouw te concentreren!
Nu had De Koster niet alleen zijn fortuin te danken aan het landbouwproduct tarwe, maar was hij ook voorzitter van de werkgeversvereniging geweest. Hij gaf de oude Philips direct en eloquent lik op stuk met een rits aan statistieken over de bijdrage aan het nationaal product uit de landbouw, waarbij de bijdrage van de gloeilampenfabriek maar heel mager afstak. De mensen aan de linkerkant van de zaal - degenen die niet in dienst waren bij Philips - applaudisseerden luid.
Na de verkiezingscampagne, die voor de vvd gunstig verliep, werd De Koster gevraagd minister van Defensie te worden. Hij wilde dat ik hem daarheen zou volgen. Maar ik had niets met die tak van de politiek en vond, met zijn hulp, emplooi bij de Juridische Dienst van de Europese Commissie. Sindsdien kwam ik De Koster nog zeer regelmatig in allerlei functies tegen. Bij de oprichting van de Europese Liberale Partij werd hij vicevoorzitter en ik de secretaris. Na zijn ministerschap werd hij Eerste Kamerlid en voorzitter van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa, toen nog in hetzelfde gebouw in Straatsburg als het Europees Parlement.
Na het afsluiten van zijn parlementaire loopbaan werd De Koster nog Buitengewoon Staatsraad. De Limburgse voordracht heeft hij nimmer meer gebruikt. Hij overleed, in feite te jong voor zo'n sportieve man, in 1980 op 78-jarige leeftijd.