Ik knik hem bemoedigend toe en zeg: ‘Ik ga u vertellen wat ik in al mijn jaren onderzoek heb ontdekt en misschien kunt u mij verslag doen van uw persoonlijke ervaringen.’
We wandelen een eindje door de winkelstraat. Het weer is wat fris maar zeer helder.
‘Eigenlijk wil ik weten of ik met een delict ook een scheppende daad kan verrichten,’ zegt verdachte plotseling. Er volgt een weer onzekere blik en een zenuwachtig kuchje.
‘Als een soort performance?’ vraag ik aarzelend.
‘Nee, ik wil weten of het delict zelf een scheppende handeling kan zijn. Of daarin iets van mijn verlangen tot uitdrukking komt.’ Verdachte klemt het brood stevig onder zijn rechterarm.
‘U pakte het brood alsof u uw sleutels opraapte. Ik zag niets persoonlijks tot uitdrukking komen. Al eerder dacht ik dat simpel stelen een doodse aangelegenheid is. U nam iets weg en met de manier waarop u dat deed, voegde u niets aan betekenis toe.’
We staan stil voor een schoenenwinkel die zo aan de etalage te zien al honderd jaar bestaat.
‘Heeft u het dan ooit anders meegemaakt?’ Verdachte drukt zijn wijsvinger op de winkelruit.
‘Ja, sommige delicten drukken een verlangen uit en zijn daarvan de metafoor, soms een ironie of synecdoche. Andere zijn zo dood als een metoniem. Een metoniem voegt niets toe: als je spreekt van een glas in plaats van een glas met wijn dan zeg je niets nieuws. Je kunt verdachten zien als scheppers van symbolen. Soms zijn die sprekend en soms sprekend nietszeggend.’
Hij schijnt alles te begrijpen en zegt enthousiast: ‘Maar dat is geweldig! Het kan dus toch! Dat delicten spreken! U weet niet hoe blij ik daarvan word!’
Er klimt ineens een mevrouw van binnen uit de etalage in en begint de schoenen te verwijderen.
‘Ik zal u wat voorbeelden geven,’ zeg ik, en ik betrap mezelf op een docerende toon, ‘Stel u voor. Deze etalage helemaal leeg. Nu komen er vier paren of groepjes te staan: hier de heer Eichmann met mevrouw Du Plessis. Daar Nero met de heer Giovanni. Dan de heren Hamlet, Bin L. en Mugabe. Ten slotte Tiberius en De Sade. Zoiets: vier groepjes met Reynaert in het midden ertussen.’
‘Wat een gezelschap! Ik zie ze al schoenen passen. Maar hoezo die opstelling?’ Verdachte staat mompelend te peinzen. ‘Waarom vier groepjes?’ vraagt hij, ‘zijn dat soms de vier uitdrukkingsvormen waarin delicten spreken? Waar zou ik moeten staan?’ Verdachte kijkt nu wat verwilderd.
‘Bij Eichmann zou ik zeggen. Een beetje links van hem.’
Inmiddels zijn bijna alle schoenen verdwenen. De etalage is leeg. De mevrouw is inmiddels aan het stofzuigen.
‘Links van Eichmann? Wat erg!’ roept verdachte, ‘Dat wil ik niet. Ik geloof dat ik een psychiater nodig heb!’ Hij maakt aanstalten om de winkel binnen te gaan. Ik kan hem net nog tegenhouden.
‘Mijn ervaring zegt me: een delict zit in een klein hoekje. Soms komt daarin een verlangen tot uiting. En soms is dat dan een gestoord verlangen. Maar vaak ook niet.’
Ik hou verdachte aan zijn arm vast en voel dat hij strak staat van de spanning. In de etalage heeft de mevrouw een groot wit laken uitgespreid.
‘Hoe merk je dan dat er aan een delict zo'n gestoord luchtje zit?’