‘Je wilt dus echt dat ik naar Manhattan kom?’
‘Ik weet dat je het geld niet hebt. En niet van Manhattan houdt. Maar ik zal je ticket betalen als je morgen meteen vertrekt. Schiet het zelf voor, dan krijg je het terug als je aankomt. Ik neem aan dat je nog steeds niet werkt en dus zo weg kunt gaan?’
‘Ik schrijf boeken, mocht je dat vergeten zijn.’
‘Je weet best wat ik bedoel. Werk waardoor je elke dag verplichtingen hebt. Je weet wel, waarmee je geld verdient. Zodat je, ik noem maar wat, ons in al die jaren meer dan één keer had kunnen opzoeken.’
‘Jullie komen toch ieder jaar met kerst hierheen.’
‘We zijn al drie jaar niet meer met kerst in Nederland geweest... Weet je, laten we dit soort dingen op dit moment alsjeblieft naast ons neerleggen. Er zijn belangrijkere dingen. Wil je alsjeblieft hierheen komen? Ik betaal je ticket.’
Zo stemde ik ermee in om mijn vermiste broer te gaan zoeken.
Na een paar uur slaap ging ik de volgende ochtend met de trein naar Schiphol. Daar kocht ik een last minute ticket naar Manhattan. Toen dat was afgehandeld, belde ik Lisa zoals ik had beloofd, om te vertellen hoe laat ik aankwam. Het was daar nacht. Ze sliep niet.
‘Neem een taxi naar het appartement, dan ben ik daar ook,’ zei ze.
Er was geen nieuws over mijn broer. Ze zat op de bank en keek naar de deur, zei ze. Bij elk geluid sprong ze op. Het geluid van de lift, een taxi buiten. Ik adviseerde haar te gaan slapen. Dan was ze uitgerust als ik er was en konden we samen gaan zoeken. Ze zei ‘ja ja...’ en we hingen op.
De tijd die ik moest overbruggen voordat mijn vliegtuig vertrok, vulde ik met het eten van een broodje, het lezen van een krant, een wandeling door de hal en het kijken naar opstijgende vliegtuigen.
De vlucht zelf duurde acht uur. Ik kreeg drie keer te eten, waarvan twee keer koud en een keer warm.
Op JFK Airport nam ik dollars op en wenkte een taxi. Deze bracht me naar het adres van mijn broer en zijn vrouw. Tussen mij en de chauffeur bevond zich een traliewerk. De rit duurde ongeveer drie kwartier, misschien iets langer. Het eiland met de skyline kwam in zicht. Toen reden we door de straten van Manhattan en de taxi hield stil voor 510 East 63rd street. Een gebouw van twintig verdiepingen in Upper East Side. Het lag naast Rockefeller University, waar mijn broer als neuroloog aan het promoveren was. Tenminste, dat was het laatste bericht dat mij had bereikt.
Ik meldde me bij de receptie. Ik werd al verwacht en mocht doorlopen naar de lift. Het appartement lag op de zeventiende etage. Naast me in de lift stonden twee Chinezen. Of Japanners, dat weet ik eigenlijk niet. Zij stapten uit op de twaalfde etage.
Bij appartement 17h belde ik aan. Na een halve minuut belde ik nog eens. Ik klopte op de deur. ‘Lisa?’ vroeg ik en duwde de klink naar beneden. Maar er werd niet opengedaan.
Ik bleef even in de gang staan om na te denken. Toen stapte ik weer in de lift en gleed zeventien etages naar beneden. Bij de receptie legde ik uit dat er niet werd opengedaan. Dit vonden zij net zo vreemd als ik, want ‘Madame Lisa is at home’. Een mannetje ging met me mee. Hij droeg een grote sleutelbos aan zijn riem en opende de deur van het appartement. Ik ging als eerste naar binnen. De jaloezieën waren dichtgedraaid. Het was er schemerig en ik deed een lamp aan.