de woonkamer lopen. Ze hadden hun jas nog aan. Eén hief zijn armen op en gooide iets weg, zijn rugtas, volgens mij. Hun vader stond met een oudere man op straat, bij de voordeur. Ze hadden grote tassen bij zich. De jongste Stamper hield zich vast aan zijn been.
Thera was nergens te zien.
Twee dagen later stond ze ineens naast me toen ik op haar bankje in het park zat te lezen. Ze droeg een blauwe linnen broek, een zwarte top en een grijs vestje. Je kon haar onderbroek zien zitten. Aan haar bruine voeten zaten slippers. De blonde haartjes op haar tenen waren verdwenen.
‘Hé,’ zei ze. Haar stem klonk mat en vermoeid.
‘Waren jullie met vakantie?’ vroeg ik.
Thera knikte. Ze was lang stil.
‘Vond je ze echt mooi, mijn borsten?’ vroeg ze toen. De vraag kwam uit het niets, uit een grote, zwarte leegte, uit het water bij Santorini.
Ik wist niet wat ik moest zeggen. ‘Prachtig,’ zei ik dus maar. ‘Echt. Prachtig. Ik heb over je gedroomd.’
Twee dagen na dat gesprek ging ik met vakantie. Met Elsa en haar ouders. Zeilen in Griekenland, zoals elk jaar. Ik stuurde Thera een kaart, vanuit Santorini.
‘Lieve Thera,’ schreef ik. ‘Het is hier warm. En de velden zijn leeg. De oogst is al binnen. De zee trekt aan je, als je bovenaan de krater staat. Daar is in ieder geval geen grond. Tot snel. Alexander.’
Ik adresseerde de kaart aan Thera de G. Ik hoopte dat ze het zou begrijpen.
Toen we twee weken later terugkwamen van vakantie, was het huis van de Stampertjes leeg. Er stond een bouwkeet voor de deur. ‘De Vries Fundering- en Herstelwerkzaamheden’ stond er op. Ik begreep er niets van.
Drie dagen later kwam ik 's avonds thuis met de boodschappen en liep De Dikke tegen het lijf. Hij zette net zijn fiets op slot tegen het huis. Ik stak de straat over.
‘Alexander,’ zei ik, en ik stak mijn hand uit. ‘Ik woon aan de overkant.’
‘Eduard,’ zei hij, en hij zette de leren aktetas die hij bij zich had op de grond.
‘Zeg, weet jij wat hier gaat gebeuren?’ Ik knikte naar de bouwkeet en het opgestapelde hekwerk.
‘Ze gaan de fundering vernieuwen,’ zei Eduard. ‘Nieuwe bewoners. Jammer. Die vorige mensen waren aardige lui. Ze letten altijd goed op de planten.’
Ik keek Eduard aan.
‘Wat is er gebeurd dan?’
‘Ze zijn teruggegaan. Naar Enschede. Daar komen ze vandaan. Zij is ziek, namelijk. Borstkanker. Met uitzaaiingen in de bloedbaan. Zag er niet goed uit, als ik het zo hoorde.’
Eduard pakte zijn tas op.
‘Maar nu zijn ze eerst met vakantie, met z'n tweetjes,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Geen idee waarheen. Iets Italiaans, geloof ik. Een of ander eiland. Maar misschien vergis ik me ook wel. Sicilië was het in ieder geval niet.’
Ik keek zonder iets te zeggen naar de ramen op de tweede verdieping. Eduard ook. De gordijnen zaten dicht.
‘Tja,’ zei Eduard. ‘Triest, eigenlijk.’
Ik knikte en mompelde iets, maar toen ik me omdraaide om het te herhalen, was hij al verdwenen.