‘Om het te vertellen?’
‘Nee... om hun telefoon uit de muur te trekken. Ik dacht: iedereen gaat bellen.’
‘Maar die zijn zich toch helemaal kapot geschrokken? Heb je daar dan helemaal niet over nagedacht? En heb je hem uitgeknipt en bewaard?’
Ik weet dat hij niet sentimenteel is, hij heeft geen enkele foto van zichzelf. Ik denk: die advertentie heeft hij ook niet meer. Maar hij vist hem in één zucht op en leest hem voor, behaagziek. Er wordt niets gesuggereerd. Het is klipklaar: zelfmoord.
Ik moet vragen of zijn ouders niet razend waren, maar ik vraag niets.
‘En dat vriendinnetje? Hoe lang heeft die gedacht dat je dood was?’
‘Oh, die wist meteen dat het niet waar was... Iemand zei tegen haar: “Schurk? Die heb ik vandaag nog zien biljarten...” Ik heb haar nooit meer gesproken, ze heeft me nooit meer lastiggevallen. In die zin was het dus effectief.’
De grootste vermoeidheid van elke dag, van het hele leven, komt voort uit de inspanning je vast te klampen aan eenzelfde ‘ik’ ondanks de voortdurende aanvechting steeds te veranderen. Elk ‘ik’ is een uitputtende balanceeract: ‘ik’ is niet meer dan één van duizend mogelijke evenwichtsposities, een gemiddelde van alle ‘ikken’. Tegelijkertijd levend voor de een en dood voor de ander.
Sinds ik Schurk ken, zijn 999 van mijn 1000 ‘ikken’ zichzelf niet. Schurks lakens slijten sneller dan zijn zolen. Zijn vrouwengekte is pathologisch.
‘Allemaal voorbij’, bezweert hij me met de zoete tong van een serieleugenaar. Toch zwermen er vijf exen om hem heen als bananenvliegjes rond een overrijpe mango. Een van hen rukt mijn droom uit, houdt hem als een spons boven haar hoofd en knijpt hem leeg. Nog geen week na mijn vaders dood liegt Schurk over haar. ‘Ze is er niet’, zegt hij. Maar ze is er wel.
Mijn vader loog nooit. Zijn ‘ik’ zit net in mij en blijft daar. Die ‘ik’ kan niet tegen liegen. Schurk's leugens en ik raken slaags. Tot bloedens toe. Ik wil Schurk bespugen, de ogen uitkrabben.
Hij lacht wat en mailt:
‘Doek dicht. Einde voorstelling
Doek op. Nieuwe voorstelling. Heb jij 't programmaboekje?’
Ik mail terug:
‘Heb ik. Gaat zo: jij loopt gewoon verder met je brooddeeglul tussen je iq van 150 + en liegt, liegt, liegt tot de hel van schaamte verdampt; ik droom door over mannen die wel op mijn vader lijken.’
Doek. En ik weet weer wie mijn eerste ‘ik’ is. Het is de ‘ik’ zonder denken. De denkende ‘ikken’, ze moeten weg, dood, ik knijpt ze de strot dicht.
‘Thinking is the great enemy of perfection,’ schreef Joseph Conrad.
Of was het zijn vader?