maar nu hoorden we de hele avond onder ons raam groot geklop en geroep en startende motoren, en dat voorspelde niet veel goeds.
Bij het ontwaken zagen we het al: er stond een konvooi klaar van drie drietonners, vol beladen met matrassen, ledikanten en zelfs een paar schemerlampen. Enige tientallen mannen, vrouwen en kinderen waren bezig zich in te schepen, met als klap op de vuurpijl twee bewakers die waren bewapend met lange Lee Enfield-geweren die nog uit het koloniale leger afkomstig waren. Goddank hoefden wijzelf niet in de overbeladen vrachtwagens te klimmen maar mochten in onze eigen auto achter het konvooi aanhobbelen.
Na slechts een uurtje rijden, bereikten we de kust en werd er kamp opgezet tussen de palmen en op veilige afstand van het strand. Matrassen, bedden en kussens werden verspreid, een aggregaat werd gestart zodat alles baadde in het licht van lampen. Er was veel gekakel, gegiechel en kindergekrijs, een dorp vol. Alleen al om het gekrioel te ontvluchten, wilden wij naar de zee en vooral erin, maar dat ging niet zomaar. ‘Adoe, niet doen, gevaarlijk toch. U weet van Lore Kidul. Adoe, niet doen hoor,’ klonk het van alle kanten. Als compromis mochten we ten slotte alleen als de wachtmannen met hun lange geweren meegingen ter bescherming.
Gelukkig viel al vrij vroeg de stilte over het kamp en schenen ook de wachtmannen er genoeg van te krijgen ons te beschermen. Wij slopen een eind verder het strand af en keken uit op de golven, een flonkerende sterrenhemel en nerveus weerlichten uit de richting van Sumatra. Ik daalde af in de branding, hurkte daar wat en toen was het er ineens, op de top van een hoge golf, een enorme zwarte verschijning en hij kwam recht op mij af. Ik sprong opzij en zag hoe op een paar meter rechts van mij een reuzenschildpad op het strand kwakte. Dus toch! riep ik in extase naar de sterrenhemel en was op slag mijn dodelijke schrik vergeten.
Uiteindelijk schreef ik een rapportje aan het Wereld Natuur Fonds, en als antwoord kreeg ik een handgeschreven bedankbriefje van Prins Bernhard. Ik liet dat eens zien aan een bezoekende inspecteur van de Diplomatieke Dienst, een oude rot in ambtelijke carrières. ‘We doen het in je dossier,’ besliste hij, ‘een beetje hermelijnlucht kan nooit kwaad.’
Hoewel mijn avontuur op Java niet echt een geweldige bijdrage aan natuurbehoud was, heb ik toch door de jaren heen talloze dieren weten te redden van een verschrikkelijke dood. Zo stuitten we ooit in een drukke wijk van Jakarta op een opgewonden menigte die furieus met stokken sloeg naar iets op de weg. Ik zag dat het een groot reptielachtig dier was, een waaraan of zoiets. Ik sprong uit de auto, trok het dier dat van kleverig elastiek leek, van het asfalt en smeet het in de auto, waarna ik haastig een handvol roepies uitdeelde onder het verblufte publiek. Net op tijd scheurde ik weg onder het rijzende gemor van het met stokken bewapende gepeupel. Thuis bleken we een pangolin, een ongeschubde miereneter, als gast te hebben, een elastieken krachtpatser die het 's nachts was gelukt een paar goed gesloten tuindeuren uit elkaar te drukken.
En dan had je in Afrika die markten vol dieren in verschillende stadia van uitdroging. Het doel daarvan was ze uiteindelijk tot poeder te stampen zodat ze als medicijn konden dienen. Vooral kameleons waren de treurige slachtoffers. Het en der heb ik ze en gros aangekocht en uitgezet in de tuin. Het merkwaardige was dat we ze nooit konden terugvinden, totdat mijn dochter bedacht de staarten fel geel te kleuren voordat we ze vrij lieten. Zo brachten ze ons meer