Misschien met een bijl
Jan Arends als cynisch profeet
door Piet Gerbrandy
Het was een gek. Een dwaas die de vrees niet kende. Hij nam het vuur en warmde zich. Dat zag het hoofdschuddende opperhoofd. Een gek gaf het vuur aan de mensen.
In vijf korte, ritmisch dwingende zinnen analyseert Jan Arends in een gedicht uit de bundel Lunchpauzegedichten (1974) de opkomst van de menselijke beschaving. Een man wiens onverschrokkenheid wordt opgevat als waanzin eigent zich, in een overigens koude wereld, het vuur toe, dat tot dan toe voorbehouden was aan het opperhoofd. Hij deelt het, na zichzelf verwarmd te hebben, uit aan de bange mensen. Maar hun angst is ongegrond. Het opperhoofd heeft romp noch ledematen en kan bijgevolg niet anders reageren dan met een machteloos hoofdschudden. Niettemin draagt de redder van de mensen - zijn naam is Prometheus - voortaan het stigma van krankzinnigheid. Zo legitimeren de mensen hun eigen lafheid.
De opstandige, de ziener, de nar, de Messias is doorgaans een uitgestotene. Zijn plaats aan de periferie van de samenleving maakt het hem mogelijk waar te nemen wat de anderen niet zien en commentaar te leveren op wat zij stilzwijgend als normaal beschouwen. Omgekeerd marginaliseren de ‘gewone’ mensen de dwaas zonder vrees teneinde niet werkelijk naar hem te hoeven luisteren. Ze bespugen hem, sluiten hem op en hangen hem desnoods aan het kruis, al fascineert zijn onverschrokkenheid hen buitengewoon. Zij willen zijn ongemakkelijke waarheden wel aanhoren, maar maken die onschadelijk door te beklemtonen dat hij niet tot hun wereld behoort.
En wanneer het kwaad hen ziek maakt, verkiezen zij de ziende nar tot zondebok. Nadat ze hem met schande hebben overladen en hem de stad hebben uitgejaagd, halen zij opgelucht adem. Hij draagt nu het kwaad van de mensen en heeft hen ervan verlost. De gek is een offerdier, een plaatsvervanger, en daarmee een voorloper. Hij neemt op zich wat wij nog niet kunnen dragen.
De verlosser komt, zoals men weet, als een dief in de nacht. Keefman, de hoofdpersoon in Arends' gelijknamige verhaal en boek uit 1972, die vanuit een psychiatrische inrichting brieven schrijft aan zijn ‘vriend’ Dokter Bos, vereenzelvigt zich expliciet met Jezus. ‘Weet je wie een dokter was? Jezus. Die genas mensen. En die had helemaal geen geleerdheid nodig. Jezus genas mensen omdat hij de goedheid in zich droeg. Dat is het wat bij jullie ontbreekt. [...] Omdat je de liefde niet hebt.’
Alsook: ‘Weet je dat ik helemaal geen mulo-opleiding nodig heb om voor mijn psychiatrisch gestoorde medemensen te gaan zorgen? Al zou ik niet kunnen lezen en schrijven. Jezus had ook geen mulo-opleiding en toch genas hij mensen. Jezus was een dokter.’
En: ‘[A]ls het goed was dan was ik hier genezer in huis. Want ik heb de liefde.’
Of: ‘Weet je wat ik ben? Een koning. [...] Niemand wil weten dat ik een koning ben. Maar iedereen heeft het altijd geweten. [...] Ik ben uitverkoren, dat is de zaak. Ik strek mijn handen uit over de mensen. Ik genees van het onzichtbaar lijden. Ik strek mijn hand over het volk uit. Ik laat het koren rijpen.’
Dan wel: ‘Keefman kwam midden in de nacht omdat jullie overdag doof zijn. [...] Keefman komt vannacht weer schandaal bij dat rothuis van jou maken. [...] Ik blijf net zolang bellen tot de muur van Gomorra omvalt.’