Hollands Maandblad. Jaargang 2009 (734-745)(2009)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Alexis de Roode Ego flos Tussen de webben van mijn vingers sijpelt tijd in gouden draden naar de aarde. Zo ben ik tijd een honingraat: mijn bijen koersen op de zon en maken licht dat van mijn handen druipt. Ik wentel mijn gezicht zijwaarts, plant bloemen in oogkassen, schenk al het blauw de hemel in. Zo ik groei ben ik tijd. Aan de stelen van mijn vingers schieten fijne bladeren uit met ruimte tussen de nerven en blauwe rivieren van sap, waarover een mijt wandelt van porie naar porie: kilometers en kilometers. [pagina 26] [p. 26] Gedicht voor een blinde I Vandaag heb ik iets moois gezien. Ik schaatste over de stadsgracht en keek de bomen langs hun stelen op. Het had gevroren en nu scheen de zon. De kale takjes in de kruinen braken uit in witte vlammen of: alom sprongen waaiers van helwitte barstjes in het hardglanzend aardewerk of: ijswaterbeekjes sijpelden uit de leegte naar beneden, verdonkerden, voegden zich samen tot bemoste schors die levensbreed de aarde in schoot. Zo vielen de platanen uit de hemel. Maar als je waziger keek zag je hoe levende gestalten met monsterlijke dijen naar boven toe uitwaaierden in ijsbloemen, nee waziger, tot witte wolkjes die zo weg zweefden op een briesje. Bomen stegen op en zegen neer. Als je nog waziger keek, of blind werd alles wind. [pagina 27] [p. 27] Gedicht voor een blinde II Hoe licht en etherisch die bomen waren wilde ik dus vangen in inkt. Ik schreef voor een blinde. Ik dacht: een blinde kan het toch niet controleren. Ik dacht: er wordt niet veel voor blinden geschreven, die kan ik misschien nog iets wezenlijks bieden. Ik dacht: als je blind bent hoef je nooit te zien hoe alles doorlopend verdwijnt. De landschappen die instorten bij een kleine verschuiving van het licht, dat blijft ze bespaard, de blinden. Ik dacht: ik ben arrogant. Geen mens blijft het zien bespaard. [pagina 28] [p. 28] Lichtjes op zee De zee slaat op de rotsen waar wij zitten, waar wij zitten. De vissers ontsteken hun lampen. En uit het zwarte water komen vlokken schuim naar onze voeten, naar onze voeten. De vissers ontsteken hun lampen. Het schuim is wit en de meeuwen zijn wit en achter ons nadert de nacht. De vissers ontsteken hun lampen. En nergens zijn mensen behalve de vissers, en het waait, en het waait. Vorige Volgende