hier aan tafel. Als ze na tien minuten nog niet terug is, wordt Fredie onrustig. Maar als we even later op de stoep een sigaret staan te roken, duikt ze plotseling weer op, wit doorschijnend, de rug recht en een blik van metaal. Ze voelt zich heel goed, zegt ze met bewonderenswaardig vaste stem.
Een uur later hangen we op de zeventig centimeter smalle stoep van een café aan de Rue Charonne. Het is er vol met rokers. Elk kwartier stopt er een bus en één stap is genoeg om in de warmte en het licht van die bus te belanden en de voorstad te ontvluchten. Een bezopen karikatuur van Ron Wood met zwart geverfd haar botst tegen me aan en dan tegen het fotomodelletje en dan nog eens tegen het fotomodelletje. Omdat Fredie naar de wc is, vraag ik hem in mijn beroerde Frans of hij geestelijk wel helemaal in orde is, waarop hij uithaalt maar niet goed aangezien ik een beetje schommel waarna ik in een reflex hem een klap geef die tot mijn verbazing zijn rechteroog raakt. Het was per ongeluk, ik ben wijsgeer en geen vechtersbaas, maar Ron Wood wankelt, hij dreigt door de broze knieën te gaan totdat vanuit een hoek een vriendin scheldend op ons afkomt en hem aan zijn oor omhoogtrekt en weg, de straat in en godweet waar naartoe, maar leuk gaan ze het niet hebben, dat zie je zo. Achter de bar heeft iemand Amsterdam van Jacques Brel opgezet en ook dat is toeval want niemand weet wie we zijn en het is bovendien te snel en te pathetisch zodat we maken dat we wegkomen.
De volgende ochtend, terug van Saint-Roch waar Diderot volgens de dienstdoende priester niet begraven ligt, lopen we langs de Tuilerieën. Beneden staan Noord-Afrikaanse arbeiders een kermis af te breken, op ons pad liggen verspreid wat oranje pylonen. Ik zie het gebeuren, maar het is te laat. Fredie pakt er één en zet hem als megafoon aan zijn mond en schreeuwt naar de sjouwende mannen: ‘Achtuang, Achtung, Sie sind alle verrückt! Achtung, bitte! Jetzt aufhören!’
Een van de mannen beneden reageert geïrriteerd. Hij schreeuwt iets terug, maar het is onverstaanbaar en misschien daarom gooit een jongen naast hem plotseling een steen naar ons toe. Vast geen professional die zijn sporen aan de Katholieke Hogeschool heeft verdiend, denk ik nog als een andere jongen een steen opraapt en er opnieuw een onze kant op vliegt, en nog een. Het lijkt wel een pastiche op een scène uit de Don Quichotte en wij zetten het op een lopen. Fredie, zegt het fotomodelletje hijgend en met wetenschappelijke precisie als we op veilige afstand zijn, du hast ein extremes Selbstmitteilungsbedürfniss.
De stemming keert ten goede als in een internetcafé blijkt dat we alsnog een subsidie krijgen voor de reis- en verblijfkosten van ons project en ogenblikkelijk verhuizen we van ons luizige hotelletje in het elfde, waar het fotomodelletje een kakkerlak langs de roestige verwarmingsbuis heeft zien kruipen, naar iets moois in het zesde, een hotel met minibar en wifi. 's Avonds gaan we naar Bofinger met zijn verleidelijke Jugendstil en geraniums aan de buitenkant om een enorme fruits de mer te eten. De schelpen spoelen ruisend aan op zeeën van witte Bourgogne, terwijl we de golven van de subsidie lieflijk op de achtergrond horen klotsen.
Tegen middernacht haalt een Parijse vriendin van het fotomodelletje ons op en we vertrekken naar een club in het negende. Une prog électronique inégalée sur Paris zegt de vriendin om ons enthousiast te maken, en une déco originale! Dat mag zo zijn, de consos zijn een beetje hors de prix hier, zelfs voor bezoekers met subsidie, en de technobeat wordt al snel onverdraaglijk. Ik denk plots aan het meedogenloze einde van Simon del Desierto, de film van Buñuel die ik als