Hollands Maandblad. Jaargang 2009 (734-745)
(2009)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Het frivole universum
| |
[pagina 4]
| |
rurgie, dan wordt het succes van de perfectionering au fond gemeten aan de effecten die de schoonheid met zich meebrengt. Het gaat om het al dan niet denkbeeldige oog van de ander dat een verminking niet meer waarneemt, een litteken niet meer ontwaart, een borst weer ziet als aantrekkelijk, een neus niet langer afstotend vindt. Door de perfectionering is men weer mens onder de mensen. Of beter gezegd: man dan wel vrouw onder de mensen. Mens onder de mensen zijn, is immers gewild zijn als man of vrouw. En als het even kan, willen wij niet de bedelaar zijn die kleingeld krijgt toegeworpen, wij willen de jackpot van het mens-zijn. Voor een vijftigjarige man zonder uitzicht op een jonge mooie vrouw, zijn in dit perspectief witte vullingen een geringe prijs.
Er blijven thans twee vragen over, en zij leiden tot een derde vraag, die de kernvraag is. De eerste vraag is: wegen de mogelijke schadelijke neveneffecten op tegen het nagestreefde doel? De tweede vraag luidt: is het doel zelf zo begeerlijk als wij denken of is het niet per ongeluk een vergissing? Aldus komen we tot de kernvraag: zijn wij te idealistisch? Niet weinig mensen geloven dat de goden of het noodlot ons een paar kaarten hebben toebedeeld en dat we het daarmee moeten doen. Gelovigen zien kortom meer in predestinatie (Gods wil of de loop der geschiedenis) dan in maakbaarheid. Maar het woord ‘maakbaar’ heeft ook in seculiere intellectuele kringen een negatieve bijklank gekregen of misschien altijd wel gehad. Of het nu om samenlevingen, mensen of dieren gaat, het mag allemaal niet te maakbaar zijn. Wij menen nu te weten dat geloof in maakbaarheid van de mensheid een illusie is uit een verleden toen utopieën nog bestonden. En als het om dieren gaat, die tegenwoordig behoorlijk maakbaar zijn (de veredeling van de soort is daar aan de orde van de dag), willen wij over die maakbaarheid liever niets weten. Wij willen er zelfs niets van horen of zien - de intensieve veeteelt is niet voor niets verbannen naar dichte stallen in de periferie van het land. Wie meent zichzelf of zijn nakomelingen te kunnen perfectioneren dan wel zijn omgeving in goede banen te kunnen leiden, overschat zijn eigen kunnen, lijkt tegenwoordig de consensus. Zo iemand heeft last van hybris, een eeuwenoude menselijke aandoening, maar vooral is hij moreel gezien in dubieus vaarwater beland. Voor god spelen kan, kortom, nimmer goed aflopen. De Amerikaanse filosoof Michael Sandel voert in zijn boek The Case against Perfection; Ethics in the Age of Genetic Engineering een aardig argument aan waarom wij er goed aan doen het leven te beschouwen als iets wat ons gegeven wordt, als een geschenk. Of dat cadeau nu van God of de genetische loterij komt, maakt even niet uit, het is en blijft een cadeau. En de troost van deze opvatting, zegt Sandel, is dat het ons ontslaat van al te grote en ondraaglijke verantwoordelijkheden. Afhankelijk van onze opvattingen heeft God of de genetische loterij bedacht dat u als man of vrouw in de wereld staat. Ook ik ben niet verantwoordelijk voor het feit dat ik mij als man tot u richt. Anders gezegd: ik ben bij voorbaat geëxcuseerd. Inderdaad een geruststellende gedachte. Het bestaan is ons opgedrongen, onze lichamen zijn niet door ons ontworpen. Voor Sandel is dat een van de redenen dat ingrijpen in het genetisch materiaal van mensen, uitzonderingen daargelaten, ongewenst is. Ik vind deze opvatting niet overtuigend. In het Amsterdamse vu-ziekenhuis loopt een team van artsen rond dat gespecialiseerd is in geslachtsverandering. Zo'n zestig mensen per jaar veranderen daar van geslacht en daarmee is het vu-ziekenhuis een van de toonaangevende medische centra ter wereld op dit gebied. De beroemde econoom Deirdre McCloskey begon haar leven als man en is tegenwoordig alweer enkele jaren vrouw. Toen ik van de lente een weekje rondliep in de Vinex-wijk Leidsche Rijn kwam ik daar een vrouw tegen die halverwege de transformatie zat van man tot vrouw. Zij werd in de Vinexwijk volledig geaccepteerd, al verkeerden sommige buurtbewoners in verwarring of zij haar al bij haar nieuwe vrouwelijke voornaam moesten aanspreken of dat ze ook nog haar oude mannelijke voornaam konden gebruiken. | |
[pagina 5]
| |
Waarmee ik maar wil zeggen dat geslachtsverandering, in de Vinex-wijk althans, een betrekkelijk geaccepteerde ingreep is. Met andere woorden: ik had hier dus niet hoeven schrijven als man; indien ik echt had gewild, had het anders gekund, maar ik zou niet gebukt zijn gegaan onder een ondraaglijke verantwoordelijkheid als ik mijn man-zijn niet had geaccepteerd. Eveneens lijd ik niet onder het feit dat ik mij heb neergelegd bij de uitkomst van de genetische loterij. Nu zou Sandel wellicht tegenwerpen dat man-zijn geen verminking is. En het vraagstuk dat hij opwerpt, is hoe wij ons, in een tijd dat wij technisch gezien allerlei mogelijkheden hebben om in te grijpen in ons lot, verhouden tegenover de verminkingen die ons door het noodlot zijn aangedaan. In dit verband zou ik bijvoorbeeld mijn neus kunnen noemen, want tegenwoordig kunnen wij zonder problemen een zekere verantwoordelijkheid nemen voor ons gezicht. En in Nederland behoor ik tot de kleinere mannen. Gesteld dat het indertijd al mogelijk was geweest, hadden mijn ouders kunnen besluiten mij groeihormonen te geven om mij uit te laten groeien tot een uit de kluiten gewassen basketbalspeler. Sandel vreest echter dat vrije toegang tot groeihormonen een run zal veroorzaken die ervoor zorgt dat wij onze kinderen steeds langer zullen laten worden, dat ouders in hun streven het beste uit hun kind te halen dat kind rücksichtslos met groeihormonen gaan volstoppen. Ik betwijfel dit. In de rijkere landen wordt men inderdaad steeds ouder en steeds langer, maar ik vermoed dat de meeste ouders terughoudend zullen zijn met het volproppen van hun kinderen met groeihormonen. De mens is al met al niet per definitie geneigd tot onverantwoordelijk gedrag. Om een voorbeeld te geven, ik ben begin jaren zeventig geboren en behoor tot de generatie die vier fluortabletjes per dag te slikken kreeg. Volgens mijn tandarts is die fluor een van de redenen dat ik tot op heden geen gaatjes in mijn kiezen heb. Tegenwoordig geven wij kinderen geen fluor meer en wij verrijken het drinkwater ook niet met fluor, zoals sommige mensen overigens wel denken, want wij weten niet precies welke schadelijke neveneffecten fluor heeft. Hooguit smeert de tandarts twee keet per jaar wat fluor op het gebit van het kind dat het dan na vijf minuten moet uitspugen. Van een zwarte markt voor fluortabletjes is mij niets bekend. Het idee dat wij vrijwel zonder uitzondering onverantwoordelijk zullen omgaan met de mogelijkheid onszelf te vervolmaken, doet geen recht aan de werkelijkheid. Ik betwijfel dan ook of een toename van keuzemogelijkheden op dit gebied inderdaad zal leiden tot een op hol geslagen mensheid. Sandel is daarvoor wel bang. Hij meent dat alle deelnemers aan de genetische loterij, mensen dus, een basissolidariteit met elkaar voelen, omdat ze overgeleverd zijn geweest aan die loterij, en hij voorziet dat deze solidariteit zal wegvallen als de resultaten van die loterij niet meer tot stand komen door willekeur, maar door bewust en zelfgekozen menselijk ingrijpen. Sandel gaat echter voorbij aan een aantal zaken.
Om te beginnen is het de vraag hoe solidair de deelnemers aan de genetische loterij eigenlijk met elkaar zijn. Daarnaast lijkt het twijfelachtig of onze moraal hangt aan de veronderstelling dat wij een lot delen. Zou je dan niet ook moeten stellen dat de winnaar van de staatsloterij solidair zal zijn met mensen die een lot hebben gekocht maar hebben verloren? In de praktijk zal die solidariteit hooguit bestaan uit een grijns en de mededeling: ‘Blijf loten kopen, lieve mensen, dan winnen jullie de volgende keer misschien ook.’ Cadeau of niet, van God of de loterij, het leven kun je tegenhouden, zoals de bioloog Richard Dawkins schreef, door een condoom te gebruiken. Dat vind ik geruststellend, dat je na een avondje seks je condoom kunt afdoen met de gedachte: ik ben tegen mijn genetisch materiaal in opstand gekomen, ik heb niet, zoals dat materiaal van mij verlangt, een cadeautje aan de wereld gegeven. Voor het nemen van kinderen kunnen de ouders verantwoordelijk worden gehouden en ik zie niet in waarom wij als het om de verbetering van die kinderen gaat, moeten zeggen: | |
[pagina 6]
| |
o nee, het is een cadeau van de natuur of van God, wij blijven daar met onze handen vanaf. Er zijn weinig ouders van een kind met een hazenlip die zeggen: ‘Dit kindje kwam zo uit de genetische loterij en we gaan er lekker niets aan doen, we laten die hazenlip gewoon zitten want dat is moreel gezien het beste.’ Zo simpel als een hazenlip is het niet altijd. Neem de vruchtwaterpunctie. Door middel hiervan kan tijdens de zwangerschap met grote zekerheid worden vastgesteld of de baby in spe al dan niet het syndroom van Down zal hebben. De ouders kunnen dan kiezen: weghalen of niet. De overheid en ziektekostenverzekeraars zouden met deze keuze niets te maken mogen hebben. Ouders die zeggen: ‘Wij zouden te zeer lijden onder zo'n kind’ staan wat mij betreft in hun recht om tot abortus te besluiten, maar net zo goed staan ouders in hun recht die zeggen: ‘Dit is ons kind, en wij zullen dit kind houden.’ Artsen kunnen de ouders adviseren, maar uiteindelijk is dit een beslissing van de ouders zelf en alle buitenstaanders dienen zich uiterst terughoudend op te stellen. Dit is niet hun zaak, dit is niet hun keuze. En tegen hen die beweren dat een minder gezond kind een ondraaglijk leven zal hebben en een grote last voor de maatschappij zal zijn, volstaat de tegenwerping dat wij mensen niet zouden moeten onderwerpen aan kosten-batenanalyses, dat deze analyse nooit het laatste woord kan hebben, ook niet als het kind in kwestie niet voldoet aan onze opvattingen over gezondheid. Sandel zegt dat de keuzemogelijkheid uiteindelijk zal leiden tot stigmatisering van kinderen met bijvoorbeeld het syndroom van Down en hun ouders. Ouders hadden het kind tijdig weg kunnen laten halen, ze lieten het na. Kind en ouders zullen worden nagewezen. Ik geloof weinig van die stigmatisering. Wij tolereren christelijke sektes die weigeren zich te laten inenten, wij houden rekening met Jehova's getuigen die op de operatietafel sterven omdat hun geloof geen bloedtransfusie toelaat; zouden wij ons dan echt niet kunnen inleven in de wat mij betreft veel begrijpelijkere keuze van ouders die zeggen: ‘Syndroom van Down of geen syndroom van Down, dit is ons kind en het zal leven’? Anders wordt het als aanstaande ouders naar de dokter gaan en zeggen: ‘We willen vreselijk graag een kindje met het syndroom van Down, dokter, dat lijkt ons zo leuk.’ Dat is moreel gezien dubieus maar vooral niet erg denkbaar. In werkelijkheid gaat het zo: de ouders hebben een embryo toebedeeld gekregen met een bepaalde afwijking, en vervolgens besluiten zij om welke reden dan ook de embryo uit te laten groeien tot mens. Ik herhaal: dat is een respectabele keuze. Tegelijk begrijp ik dat er een grijs gebied bestaat waar het onzeker is wat het begrip ‘levenswaardig’ inhoudt. Dit is het grijze gebied waarin een dokter kan zeggen: ‘Mevrouw, meneer, uw kind heeft een lage levensverwachting en ook de levenskwaliteit zal zeer laag zijn, weet u zeker dat u het wilt houden?’ Ook in het geval dat de ouders het kind wel willen houden, moeten wij alle zorg bieden die het nodig heeft, mits deze beslissing niet levensbedreigend is voor de moeder. Het feit dat er een grijs gebied bestaat waarin moeilijke keuzes moeten worden gemaakt waarvan de consequenties niet altijd zijn te overzien, betekent nog niet dat de keuzemogelijkheid als een vorm van immorele dwaasheid moet worden afgeschilderd.
In onze tijd doemt de vraag op of voortplanting door middel van bijvoorbeeld kloneren ons voor morele dilemma's zou stellen die van geheel andere aard zijn dan de morele dilemma's waarmee wij te maken hebben bij ‘natuurlijke’ voortplanting. Zowel bij natuurlijke voortplanting als voortplanting door kloneren is er uiteindelijk sprake van dezelfde verantwoordelijkheid, dus ik vermoed van niet. De voortplanting an sich is dwaasheid. Erasmus schrijft al in zijn Lof der zotheid: ‘Het lichaamsdeel dat zó dwaas en zó lachwekkend is dat het woord alleen al de lachlust wekt, is de voortplanter van het mensengeslacht.’ Maar de partnerkeuze zelf is nog niet meteen dwaasheid, zij kan worden gezien als een poging, weliswaar een zeer handmatige, om tot veredeling van de soort te komen. We fokken niet alleen dieren, we fokken ook mensen. | |
[pagina 7]
| |
Zodra technische hulpmiddelen aan die veredeling te pas komen, roepen tegenstanders al snel ‘eugenetica’ en ‘fascisme’. Die etiketten zijn misleidend. Het gaat er niet om van hogerhand vast te stellen wat levenswaardig genoemd mag worden - integendeel, zoals uit het voorgaande mag blijken, kan die beslissing alleen worden genomen door de moeder, nadat zij uitvoerig is voorgelicht, al dan niet in samenspraak met de vader. Tegenstanders vrezen dat wij embryo's gaan verwijderen omdat het geslacht van het kind de ouders niet bevalt of omdat de ouders, gesteld dat wij dit met zekerheid zouden kunnen vaststellen, geen zin hebben in een homoseksueel kind. De morele verantwoordelijkheid van ouders wordt onderschat, ik kan me nauwelijks voorstellen dat ouders in bijvoorbeeld Nederland of België op grote schaal tot dergelijke ingrepen zouden overgaan. Maar wellicht ten overvloede: niet alles wat mogelijk is, zou ook moeten worden toegestaan. En | |
[pagina 8]
| |
ik besef dat in sommige landen, bijvoorbeeld China en India, ouders soms tot abortus besluiten omdat het geslacht van de embryo hun niet bevalt. Manipulatie van de genetische loterij in ons voordeel niet het begin van fascisme, zoals wel eens wordt beweerd. De poging om een bepaald onrecht om te buigen, kan niet worden gelijkgesteld aan het verwijderen van wat als minderwaardig wordt beschouwd. In het pokerspel bestaat een variant waarbij een speler een of meer van de kaarten die hij heeft gekregen kan ruilen voor een andere kaart. In sommige gevallen moet hij voor deze ruil betalen. Adoptie zou kunnen worden vergeleken met het kopen van een kaart. En ingrijpen in het genetisch materiaal van je eigen kind kan worden gezien als het vervangen van één kaart uit een spel kaarten voor een andere. Nu zullen sommige mensen zeggen: een embryo is geen speelkaart. Natuurlijk, maar het gaat mij slechts om de constatering dat iedereen die zich voortplant deelnemer is aan een kansspel. Misschien is het juister gezegd dat bijna elke baby het resultaat is van twee mensen die hebben deelgenomen aan dat kansspel. Wij zijn het product van een kansspel en wij doen doorgaans actief eraan mee. ‘Van de 15.000 gekende ziekten worden er ongeveer 3.000 genetisch bepaald,’ schrijft de bio-ethicus en arts Jan Remans in zijn boek De boom van goed en kwaad. Zonder mij te bezondigen aan naïef optimisme is het niet ondenkbaar dat sommige ziektes kunnen verdwijnen door in te grijpen in het genetisch materiaal. Niet voor niets citeert Remans de geneticus Francis Collins, die schrijft: ‘Het is niet het einde, ook niet het begin van het einde, maar slechts het einde van het begin.’ Maar er zijn ook frivolere toepassingen denkbaar. De Amerikaanse architect Adam Kalkin, die was benaderd voor een kunstproject in de Vinex-wijk Leidsche Rijn, had voorgesteld een spermabank op te richten in deze Vinex-wijk met uitsluitend zijn sperma. Bewoners van de wijk zouden gratis gebruik kunnen maken van zijn sperma. Helaas wilde de gemeente Utrecht geen subsidie verlenen aan dit interessante kunstproject. Ik heb goede hoop dat een gemeente in Nederland wel subsidie wil verlenen aan een spermabank met uitsluitend mijn sperma. De filosoof Robert Nozick ging nog een stapje verder en stelde een ‘genetische supermarkt’ voor waar ouders hun kind zelf konden samenstellen.Ga naar eind1 Of dit een wenselijk idee is, weet ik niet, maar we moeten niet bij voorbaat pogingen om het kansspel iets minder op een kansspel te laten lijken afdoen als immoreel. Dat mensen met religieuze overtuigingen zich verzetten tegen dit ingrijpen kan ik begrijpen. Hun overtuiging verbiedt hun de voortplanting als een kansspel te zien. Maar het verzet vanuit seculiere hoek vind ik juist op morele gronden uiterst dubieus. Wij beroepen ons op het feit dat wij de verliezende deelnemers aan het kansspel in onze verzorgingsstaat opvangen en kansen bieden alsnog te winnen. Niet onvoorwaardelijk overigens, want wie de pech heeft in de Oekraïne of in Mali te zijn geboren moet vooral in Mali of de Oekraïne blijven en het daar allemaal zelf maar uitzoeken. Verzorgingsstaat of geen verzorgingsstaat, de grenzen blijven potdicht. Op zijn best sturen we wat academici langs om malarianetjes uit te delen. Maar hoe voorwaardelijk de verzorgingsstaat ook mag zijn, de verzorgingsstaat is er: verliezende deelnemers worden opgevangen en hebben recht op een tweede kans. En als ze die tweede kans niet kunnen of willen grijpen, is er altijd blijvende opvang. Zo zou het in theorie moeten werken; of het in praktijk ook altijd zo gaat, is een andere discussie. Maar als we in een vroeg stadium echt kunnen ingrijpen om ervoor te zorgen dat mensen met een kleinere achterstand beginnen, roept dit weerstand op. Merkwaardig, want het is niet onredelijk als ouders zeggen: ik wil vermijden dat de genen die deze en deze ziektes kunnen doorgeven in mijn kind voorkomen. Misschien is het niet eens per definitie onredelijk als ouders zeggen: ik wil een kind dat goed kan tennissen. Op dat moment roepen Sandel en zij die het met hem eens zijn: ‘O nee, niet doen, afblijven van dat genetisch materiaal, het kansspel moet wel een echt kansspel blijven, anders is er geen lol meer aan. Niet op de troon van God zitten, | |
[pagina 9]
| |
dat is lelijk en hoogmoedig en vooral intens slecht.’ De tegenstanders van interventie in de genetische loterij beweren vaak dat de mogelijkheid in te grijpen onherroepelijk zal leiden tot een verplichting in te grijpen, met alle moreel gezien bedenkelijke gevolgen van dien. Als we één iemand groeihormonen gaan geven, wil iedereen groeihormonen. Als we één mens op de wereld zetten die kan zien in het donker wil iedereen in het donker zien. Ook deze aanname vind ik niet overtuigend. De mogelijkheid tot borstvergroting leidt nog niet tot noodzaak om een borstvergroting te laten uitvoeren. Natuurlijk, er bestaat sociale druk om je lichaam te perfectioneren, zoals dat heet, een druk die met name jonge vrouwen voelen, en toch meen ik dat ik de werkelijkheid geen onrecht doe als ik constateer dat de maatschappij zowel vrouwen met kleine als vrouwen met grote borsten goed kan verdragen. Alleen in de marges van de samenleving, bijvoorbeeld de film- en pornoindustrie, kan een bepaalde borstomvang van vrouwen een voorwaarde zijn voor een succesvolle carrière. Stel nu dat we mensen zouden kunnen produceren die kunnen zien in het donker (we kunnen, meen ik, al lichtgevende eekhoorntjes produceren, dus dit is geen volstrekt irreëel scenario). Als er geen al te schadelijke neveneffecten aan een dergelijke ingreep kleven, zie ik niet in waarom we zouden moeten zeggen: dit mag niet. Ook als de nakomelingen van deze persoon in het donker zouden kunnen zien, zie ik geen gegronde reden waarom wij hier principieel tegen zouden moeten zijn. Als je in het donker wilt zien, koop je maar een nachtkijker zullen sommigen zeggen, want God wil niet dat wij zonder hulpmiddelen in het donker kunnen kijken. Het seculiere argument luidt dat je een tweedeling krijgt tussen mensen die in het donker kunnen zien en zij die dat niet kunnen. Tweedeling, ja, wellicht, maar vergeleken met de tweedeling tussen hen die bijvoorbeeld een paspoort van de Europese Unie hebben en zij die een paspoort bezitten waarop bijvoorbeeld Oekraïne staat, lijkt me de tweedeling tussen mensen die in het donker kunnen zien en zij die nog niet over dat vermogen beschikken een milde, alleszins overkomelijke tweedeling.
De mens is in staat om diversiteit te tolereren, en meer dan te tolereren, te begrijpen. Wie aan dit vermogen principieel twijfelt, geeft de mens, althans de vrije mens, feitelijk op. De seculiere tegenstanders van de mens die de lege plaats van God dreigt in te nemen onderschatten de deelnemers aan het kansspel dat leven heet. Zij zien de mens als een hardleers kind dat op het rechte pad gehouden moet worden. Onduidelijk alleen is met welk recht precies zij zich tot opvoeders van dat hardleerse kind hebben uitgeroepen. De sceptici beginnen altijd weer over mogelijke uitwassen van genetisch ingrijpen, en die uitwassen wil ik bagatelliseren noch ontkennen. Ik zal het mijzelf dus moeilijker maken. Het voorbeeld van de ouders die een kind wilden met het syndroom van Down is minder absurd dan menigeen zal denken. De al eerder genoemde filosoof Sandel begint zijn boek met een anekdote over twee dove Amerikaanse ouders die per se wilden dat hun kind ook doof zou zijn. Zij zien doofheid niet als een tekortkoming of een ziekte maar als een onmisbaar onderdeel van hun identiteit. Zij zijn trots op hun doofheid en zij willen dat hun kind net zo trots zal zijn als zij. Zoals vermoedelijk veel mensen ben ook ik geneigd te zeggen dat doofheid een tekortkoming is. Een doof kind heeft een achterstand op kinderen die wel kunnen horen. Als wij een doof kind weer kunnen laten horen, zouden we niet moeten nalaten dat te doen. Er zijn talloze redenen waarom mensen willen kunnen horen. Wij gaan niet de genetische loterij zo manipuleren dat er een doof kind uitkomt. Tegen die ouders zou moeten worden gezegd: ‘Dat u van uw tekortkoming een deugd hebt gemaakt pleit voor u, dat u trots kunt zijn op de tekortkoming is een bewijs voor de elasticiteit van de menselijke geest. Maar uw nakomelingen moeten trots kunnen zijn op hun eigen tekortkoming. Als uw kind doof wordt geboren, soit, we mogen en willen | |
[pagina 10]
| |
niet verbieden dat u zich voortplant, zelfs niet als u weet welke risico's daaraan verbonden zijn. Maar we gaan niet ingrijpen om ervoor te zorgen dat uw kind doof zal zijn. Vervolmaking mag geen verminking worden.’ Dat lijkt redelijk. Maar nu komt een zwart stel bij de dokter. Zij zeggen: ‘Dokter, wij kunnen statistisch bewijzen dat in onze stad zwarte mensen minder verdienen dan blanken, een lagere levensverwachting hebben dan blanken, meer kans hebben om in de gevangenis te eindigen dan blanken. Dit zien wij als een verminking. Kunt u ervoor zorgen dat ons kindje blank wordt?’ Geheel onbegrijpelijk is deze wens niet. En het recht op assimilatie is een mensenrecht, maar moeten wij zo ver gaan dat wij bijvoorbeeld huidskleur als een verminking zien? Of, dat is een favoriet onderwerp bij de tegenstanders van ingrijpen, is het geslacht een verminking? In veel culturen wordt de voorkeur gegeven aan jongens boven meisjes. Via diverse soorten van bijgeloof heeft de mens al eeuwenlang geprobeerd het geslacht van zijn nakomelingen te bepalen. De eerder genoemde bio-ethicus Jan Remans vertelde dat men ooit dacht dat joggen hielp. Ik kan me niet herinneren in welke fase van de zwangerschap er gejogd diende te worden en of het nu juist tot een jongetje of een meisje zou leiden, maar gejogd moest er worden. Een handicap bestaat in de regel uit het minder goed functioneren van een of meer lichaamsfuncties. Ook nu nog worden gehandicapten van tijd tot tijd gediscrimineerd maar wij zullen het niet onredelijk vinden als een man in een rolstoel niet wordt toegelaten tot een opleiding voor infanterist. Als een zwarte niet wordt toegelaten tot diezelfde opleiding vinden wij dat terecht discriminatie. En tegenwoordig menen wij dat ook vrouwen infanterist moeten kunnen worden. Geslacht en huidskleur kunnen door maatschappelijke misstanden worden ervaren als verminking en handicap, maar zij zijn dat niet. Hoewel de wens van het zwarte stel nog wel begrijpelijk is, is de uitvoering van hun wens immoreel. Wie zich daaraan waagt, begeeft zich inderdaad op het hellend vlak van de eugenetica. Manipulatie van de genetische loterij mag niet worden ingezet om puur maatschappelijke obstakels te omzeilen. ‘Genezen’ is niet het juiste woord in deze context. Wellicht zal nu iemand zeggen dat je ook maatschappelijke problemen omzeilt als je een kind een beugel geeft. Dat is waar. Maar wie door middel van genetische manipulatie wil voorkomen dat een kind bijvoorbeeld zwart is, gaat richting eugenetica. De medicijn lijkt hier schadelijker dan de ziekte. Deze kwestie is evenwel ingewikkelder dan hier kan worden geschetst. Want is het echt onrechtmatig als een stel uit Mali zegt: ‘Wij willen een blank kind met een paspoort van de Europese Unie’?
Manipulatie is in de eerste plaats bedoeld om het individu dat bloot is gesteld aan willekeur te beschermen tegen bepaalde uitwassen van die willekeur. En willekeur heeft zoals bekend niets te maken met rechtvaardigheid. De natuur is immoreel, zoals Nietzsche dat formuleerde. En zouden wij in naam van de moraal de immoraliteit van de natuur moeten laten voortduren? Via de vrije markt die partnerkeuze heet, doen wij onbewust aan veredeling van de soort, op grote schaal bedrijven wij mensenfokkerij, maar de wetenschap mag er niet aan te pas komen. Als dit onze moraal is, dan is die moraal niets dan een voortzetting van de religie maar dan zonder God. Dan is die moraal een goochelaar die zegt: het konijn is er niet meer, maar laten we doen alsof het er nog is, want dat maakt mijn voorstelling een stuk makkelijker. In Amerika bestaat een bedrijfje dat door middel van het sorteren van spermatozoïden ervoor kan zorgen dat ouders een meisje dan wel een jongen krijgen. Dit bedrijf biedt zijn diensten alleen aan ouders aan die bijvoorbeeld al drie jongens of drie meisjes hebben en nu eindelijk eens een jongen of een meisje willen. Mensen die nog geen kinderen hebben, kunnen geen klant worden van dit bedrijf. Ik zie niet in welke morele bezwaren men tegen deze dienstverlening zou kunnen hebben, zelfs niet als men er op grote schaal gebruik van zou maken. Zoals gezegd biedt dit | |
[pagina 11]
| |
bedrijf zijn diensten alleen aan voor ouders die al meer kinderen hebben, nog afgezien van het feit dat in de praktijk slechts een zeer kleine groep mensen niet zal terugdeinzen voor de hoge kosten. Of we zouden moeten toestaan dat iedereen zo maar het geslacht van elk kind kan bepalen, betwijfel ik. Maar ik sluit niet uit dat de schadelijke neveneffecten minder groot zijn dan we nu wellicht geneigd zijn te denken. Ingrijpen in de genetische loterij betekent niet de loterij zelf totaal om zeep willen helpen. Een uitzondering is misschien kloneren. Hoewel wij ook bij klonen niet precies zullen weten hoe identiek genetisch materiaal zich ontwikkelt in een iets andere of totaal andere omgeving. Zelfs als kloneren technisch haalbaar zou zijn, wat onzeker is, vermoed ik dat slechts een zeer kleine groep mensen deze manier van voortplanting verkiest boven de traditionele. Principiële bezwaren lijken mij niet op hun plaats. | |
[pagina 12]
| |
Het vernietigen van de loterij zou niet kunnen en dat is ook niet de inzet. Het doel van genetisch ingrijpen is immers: op beperkte schaal vals spelen om de ergste uitwassen van de willekeur in een vroeg stadium te corrigeren. Mits de ouders dat willen, uiteraard. Wanneer wij een baby van een paar weken oud met een hartafwijking een openhartoperatie laten ondergaan, corrigeren wij de willekeur natuurlijk ook, maar omdat er niet wordt ingegrepen in genetisch materiaal is het in dit geval kennelijk verheven boven elke morele twijfel.
Om misverstanden te voorkomen: ik heb geen atavistisch geloof in vooruitgang. Ik stel mij op het standpunt van Walter Benjamin, die schreef: ‘Verval is geen greintje minder stabiel, geen greintje minder wonderbaarlijk dan vooruitgang.’ Het verval is niet alleen onvermijdelijk, het heeft ook recht op onze liefde. Maar te veel weerstand tegen alles wat onder genetische modificatie valt, kan worden verklaard met deze typisch Nederlandse volkswijsheid: elke verandering is een verslechtering, ook als het een verbetering is. De berusting die in sommige culturen als het hoogst haalbare geldt, komt ons doorgaans als ondraaglijk en immoreel voor. Wie als een dubbeltje is geboren, moet immers de mogelijkheid hebben een kwartje te worden. In de opstand tegen het eigen lot, in de pogingen dat lot naar vermogen zelf vorm te geven, ligt een belangrijk deel van onze waardigheid. Het kastensysteem wijzen wij af. Maar als wij dat systeem werkelijk afwijzen, dan zouden wij ook de consequenties van die afwijzing moeten aanvaarden. In genetische modificatie kan ik niets anders zien dan een hulpmiddel om in opstand te komen tegen ons lot. Jaren geleden schreef een wiskundige een boek over het spel blackjack getiteld Beat the Dealer. Ik zie de mogelijkheden die wij aan het ontwikkelen zijn om in te grijpen in het menselijk lichaam als een stap in de richting van ‘beating the dealer’. Dat het mogelijk is die modificatie in te zetten voor misdadige of oneigenlijke doeleinden staat hier niet ter discussie. Ik heb voorbeelden gegeven van gevallen waarbij men zou moeten afzien van ingrijpen, ook als het zou kunnen, en zelfs als de naaste familie daar expliciet om vraagt.
Wanneer ik vrienden en bekenden vertelde over mijn colleges in Wageningen hoorde ik geregeld: ‘De mens moet niet ingrijpen in de natuur.’ Of varianten op deze uitspraak. In elk geval werd de nobele natuur gesteld tegenover de vuige mens, die met zijn vuile poten die natuur maar niet met rust laat. De mens heeft de onverschillige natuur met moeite overwonnen en het is evident dat hij in zijn overwinningsroes aan het plunderen is geslagen. Maar of daar nu uit moet volgen dat hij nooit pogingen had moeten ondernemen die natuur te overwinnen, lijkt mij bedenkelijk. Nog afgezien van de curieuze vanzelfsprekendheid waarmee wij al te gemakkelijk doen alsof wij geen deel uitmaken van de natuur, alsof wij erbuiten vallen, ernaast staan. Morele hoogstaandheid, of het veinzen van die hoogstaandheid, gaat kennelijk slecht zonder zelfbeschuldiging. Hoe dikker het touw waarmee wij onszelf geselen des te groter het morele bewustzijn lijken sommigen te denken. Wellicht een overblijfsel van onze calvinistische cultuur. Een andere reactie die ik vaak kreeg, was dat winstbejag ten grondslag zou liggen aan onze pogingen de genetische loterij meer naar onze hand te zetten. Winstbejag, het woord werd uitgesproken alsof het om een orgie ging met vierenzestig mannen en vrouwen, zestien baby's en een herdershond. Inderdaad, geldzucht kent net als religie destructieve neveneffecten, maar zoals in religie moraal verborgen zit, zo geldt ook: zonder handel geen beschaving. Bij mij groeit het vermoeden dat de gedachte dat de mens intrinsiek slecht is, en voorbeelden daarvoor zijn niet moeilijk te vinden, vooral dient als geruststelling. Om te beginnen omdat intrinsieke slechtheid intrigerender is dan het gebrek eraan. In mijn jeugd las ik dat wie in Frankrijk zegt ‘hij heeft een goed hart’ zo veel beweert als ‘hij is een | |
[pagina 13]
| |
sukkel’. Maar de gedachte is vooral geruststellend omdat tegenover de alles overweldigende slechtheid van de soort het individuele falen vaak meevalt. Wie vergeten is zijn moedertje bloemen voor haar verjaardag te sturen, kan nog altijd zeggen: lief was dat niet, maar vergeleken met genocide was het een zonde van generlei belang. Ik ben het gepassioneerd kwaadspreken over de mens steeds meer gaan wantrouwen, omdat ondanks alle gretigheid het kwaadspreken doorgaans tot niets verplicht. Zelden of nooit oppert de spreker dat het uitsterven van onze soort moreel gezien dan maar de beste oplossing is, al was het maar omdat de spreker zelf meestal een mens is en vaak ook nog kinderen heeft. En de gedachte dat de staat de kwaadaardige mens in toom moet houden door zijn vrijheden zo veel mogelijk in te perken, een gedachte die de laatste tijd aan populariteit heeft gewonnen, berust op een merkwaardig vertrouwen in ambtenaren, | |
[pagina 14]
| |
volksvertegenwoordigers, agenten en andere dienaren van de staat, die kennelijk immuun zijn voor de slechtheid die de gewone burger blijkbaar zo vaak vergiftigt. Indien de mens werkelijk zo slecht is dat de meeste van zijn vrijheden aan banden moeten worden gelegd, dan ben ik ook geneigd te denken dat zij die de vrijheden aan banden willen leggen niet werkelijk handelen in naam van het algemeen belang, maar uit opportunisme, eigenbelang of uit pure kwaadaardigheid. Het idee dat wij zondig zijn geboren, is overigens literair gezien zonder meer bruikbaar. Maar er zit ook iets van een excuus in, de erfzonde stinkt naar ondraaglijke faalangst. Aan de altijd ietwat sentimentele zelfbeschuldiging zit een keerzijde: die van het zelfmedelijden. Zoals het mij aannemelijk lijkt dat wij vlees zijn gaan offeren aan de goden om ons eigen carnivorengedrag van een excuus te voorzien, zo lijkt het me dat de erfzonde is ontstaan uit de behoefte een al te grote verantwoordelijkheid af te wentelen op de mensheid als geheel.Ga naar eind2 Niet het individu is schuldig, maar de soort.
Toegegeven, de mens is zwak en vatbaar voor verleidingen van velerlei aard. Dat is echter iets anders dan dat het kwaad in de mens woont. Wanneer wij kijken naar het scheppingsverhaal uit Genesis maar ook naar de mythe van Prometheus kunnen wij stellen dat ons idee van vrijheid samenhangt met de verleidingen waaraan wij blootstaan en met de wijze waarop wij met die verleidingen omgaan. God zei tegen Adam en Eva: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’ Vervolgens werd Eva zoals bekend verleid door de slang en haalde zij op haar beurt haar man Adam over om juist van die ene boom te eten. Waarna de mens uit het Paradijs werd verjaagd. Prometheus maakte de mens uit klei, maar de mensen kenden de hemelse gaven niet. Gustav Schwab schrijft: ‘Zij leefden maar voort als in een droom, want noch van het gehoor, noch van het gezicht wisten zij zich te bedienen. Wat zij deden had geen bedoeling.’ Vervolgens stal Prometheus het vuur van de goden en die besloten zowel Prometheus als de mensen zwaar te straffen. De goden stuurden de bloedmooie vrouw Pandora naar de mensen. Deze Pandora, ongetwijfeld bewonderd vanwege haar schoonheid, bracht de mensheid vervolgens ziekten, rampen en smarten, maar het vuur, waarmee de mens het eigen lot in handen nam, werd nimmer meer teruggegeven. Ons idee van vrijheid begint wanneer wij toe hebben kunnen geven aan de verleiding. Als wij onszelf zo kunnen modificeren dat wij nooit meer werkelijk in verleiding zouden komen om te eten van bomen waarvan wij niet mogen eten, zou dit ons idee van vrijheid aantasten. Vrijheid is de vrijheid om verleid te worden en vervolgens al dan niet toe te geven aan die verleiding. In die zin lijkt vrijheid op een gedachte-experiment. Het fatsoen eist immers van ons dat wij tijdig nee zeggen. De dystopie Heerlijke nieuwe wereld van Aldous Huxley toont ons een samenleving waarin welvaart, welzijn en rust voor allen zijn gegarandeerd, het paradijs is in ere hersteld, maar de prijs is de afwezigheid van precies dat wat wij als vrijheid beschouwen. Er is niets meer wat ons in verleiding brengt. Een soort chemische castratie, maar dan van het denken zelf. Ik ontken de geschiedenis noch de conclusies die de geschiedenis ons opdringt. Ik hoef hier niet in herinnering te brengen dat wij uitnodigingen hebben ontvangen voor misdaden van gigantische omvang, dat wij dergelijke uitnodigingen waarschijnlijk weer zullen ontvangen en toch wil ik tenzij anders bewezen uitgaan van een zekere onschuld. Al was het maar omdat zij die spreken over de slechtheid van de mensheid het nooit over zichzelf hebben. Het is niet in de eerste plaats vernielzucht dat wij ingrijpen in ons lot. Wij grijpen in omdat wij gemaakt zijn om in te grijpen, omdat het in onze aard ligt, omdat wij als de zomervakantie is afgelopen een huis met een dak prefereren boven een tent met een slaapzak. Ik zeg misschien iets te makkelijk ‘we’. In de jungle van Paraguay hebben missionarissen huizen gebouwd voor de indianen die daar | |
[pagina 15]
| |
woonden. De indianen op hun beurt weigerden in die huizen te wonen omdat zij van mening waren dat de geesten de huizen niet konden verlaten en het daarom gevaarlijk is om in zo'n huis te slapen. De indianen wonen nu buiten de huizen en de huizen zelf worden gebruikt als opslagplaats voor afval.Ga naar eind3 Wie uit deze anekdote over goede bedoelingen en culturele misverstanden de gevolgtrekking maakt dat er volkeren bestaan die de natuur ‘met rust laten’, trekt vermoedelijk een voorbarige conclusie. Het temmen van de natuur is eigen aan alle culturen, al zijn de hulpmiddelen waarmee dit wordt gedaan nogal verschillend. Waar de wildernis, of beter gezegd dat wat wij voor wildernis aanzien, wordt verheerlijkt komt exotisme altijd om de hoek kijken. De kunst heeft ons via boeken en films ingewreven dat onze beschaving een corrumperende en destructieve kracht is. De wetenschap heeft dit beeld in sommige gevallen ondersteund. En ook hier moet worden gezegd: niet ten onrechte. De misdaden van het kolonialisme hoef ik hier niet op te rakelen. De twintigste eeuw hoef ik hier niet te worden samengevat. Zelfs wie zoals ik weigert te geloven dat die misdaden een bedrijfsongeluk waren, kan Europa echter niet zomaar reduceren tot de slachtpartijen van de vorige eeuw. Wie dat doet, maakt zich schuldig aan hetzelfde sentimentalisme van hen die beweren dat de mens de slechtste diersoort is van de schepping. Het tegendeel is evenmin waar. Wij weten dat het humanisme gefaald heeft als temmer van destructieve driften en ideologieën, wij weten dat kennis en studie geen garantie zijn voor fatsoen. De twintigste eeuw heeft ons van de nodige illusies over onszelf bevrijd. Op 10 november 1946 schreef de Franse filosoof Jean Beaufret een brief aan zijn vriend Martin Heidegger. Hij vroeg in die brief onder andere: ‘Hoe kan er aan het woord “humanisme” een nieuwe zin worden gegeven?’ Voor iemand zoals ik, die altijd te horen heeft gekregen dat Heidegger onleesbaar is, voelt het antwoord van Heidegger als een wonder van leesbaarheid. Heidegger schreef aan Beaufret: ‘De taal is het huis van het zijn. In haar behuizing woont de mens. De denkers en de dichters zijn de behoeders van deze behuizing.’ Over de denkers kan ik niet spreken, dat moeten de filosofen zelf doen, maar over de dichters, in de Duitse betekenis van het woord, mag ik hier niet zwijgen. De Wageningse universiteit heeft mij uitgenodigd als romanschrijver, als dichter, en in die hoedanigheid richt ik mij tot u. Het reëel bestaande humanisme heeft het zelfbehoud van de mens centraal geplaatst. Begrijpelijk vermoedelijk, wie kan tegen zelfbehoud zijn? Maar in de praktijk resulteert een dergelijk humanisme in een pap van goede bedoelingen en vermaningen waarin een lepel rechtop blijft staan. Een humanisme dat ontkent dat wij zowel deelnemers zijn aan een kansspel als het resultaat van dat spel. En een kansspel is per definitie frivool. Het reëel bestaande humanisme is blind voor de fundamentele frivoliteit van dit universum en lijkt zich daarmee te beroepen op een moraal die ons gegeven is in plaats van een moraal die wij gecreëerd hebben. En dan zijn we terug bij de goochelaar zonder konijn en de religie zonder god. De dichters hebben in de beste traditie van de domineescultuur meegeholpen dit humanisme uit te dragen. Blind waren de dichters voor het feit dat zij daarmee hun autoriteit verspeelden, dat zij geen functie meer vervulden, dat niemand meer zat te wachten op hun antwoorden op de vraag ‘hoe te leven?’ Dat zijzelf misschien niet eens meer geloofden dat zij antwoord konden geven op die vraag. Ondertussen zijn wij steeds frivoler gaan leven, maar wij durven nog altijd niet de frivoliteit serieus te nemen. Tegelijk met de colleges in Wageningen gaf ik een serie werkcolleges in Leiden over drie boeken van de schrijver J.M. Coetzee. Een van de boeken die ik in Leiden samen met de filosoof Eric Schliesser besprak, was Langzame man. Deze roman begint met een verkeersongeluk. De oudere fotograaf Paul Rayment wordt op zijn fiets aangereden, hij zweeft door de lucht en hij ziet het woord ‘frivool’ voor zich. Frivool, dat woord, schrijft Coetzee, hadden de goden op hun occulte typemachine getypt. | |
[pagina 16]
| |
Rayment, die een been verliest bij dat ongeluk, denkt later met enige spijt dat hij een frivool leven heeft geleid, omdat hij door dat leven is gegleden, omdat hij geen sporen heeft nagelaten. De nabijheid van de dood, van zijn eigen einde, zorgt ervoor dat hij zijn eigen leven als ondraaglijk frivool ziet. Wie nu nog weigert de open plaats van de goden in te nemen geeft niet zozeer te kennen deemoedig en nederig te zijn, hij maakt zich schuldig aan ondraaglijke frivoliteit. Maar tegelijkertijd moeten wij niet denken volledig aan alle frivoliteit te kunnen ontkomen. Wij dienen te proberen de aloude vergissing te vermijden om de verhalen die wij vertellen teneinde samenhang aan te brengen in het universum te verwarren met het universum zelf. Ook de natuurkundige wetten, de wetenschap, de moraal, de godsdiensten: alles is door ons geschapen. Misschien doen we er zelfs goed aan op te houden te denken dat wij een onmisbare soort zijn, dat er niets anders zou tellen dan zelfbehoud. Wij leven namelijk in een frivool universum, met frivole goden die een frivool kansspel voor ons hebben bedacht. Een kansspel waarbij wij zowel speler als inzet zijn. Iedereen die zich beroepshalve of als hobbyist bezighoudt met mensenfokkerij zou er goed aan doen dat in het achterhoofd te houden.
Het antwoord op de kernvraag wordt duidelijk: neen, we zijn niet te idealistisch; brodeloze dominees vermomd als politicus, cabaretier maar ook als romancier hebben ons te lang vermanend toegesproken. Wat mag en wat niet zou mogen, wat hoort en wat niet zou horen, waar het fatsoen begint en het onfatsoen eindigt. Dat is de werkelijke crisis van het humanisme, een crisis waar wij nog steeds middenin zitten. Niet dat de autoriteit van de opvoeders is afgepakt, maar dat de opvoeders ontmaskerd zijn als heren en dames met een eigen agenda en eigen belangen, die hun autoriteit op uiterst frivole wijze hebben verspeeld. Ik vermaan niet. Ik kan u slechts herinneren aan de vrijheid, de vrijheid die wij alleen kunnen begrijpen en navoelen zolang er serieuze verleidingen zijn waaraan wij blootstaan. Laat ik dan een van de verleidingen zijn waaraan u blootstaat. Als schrijver kan ik mijzelf alleen nog maar en ternauwernood begrijpen als verleidingskunstenaar. Dat is mijn noodsprong. Als u wilt, kunt u ook een kansje wagen. U staat er niet helemaal alleen voor. Heden ben ik uw croupier. Mesdames et messieurs, faites vos jeux!
Arnon Grunberg was in september en oktober 2009 gastschrijver aan de universiteit van Wageningen. Dit is zijn licht bewerkte slotlezing, die hij op 15 oktober jl. uitsprak. |
|