Enkele weken na de vakantie was er een bericht van Jan op de voicemail van mijn telefoon. De foto's waren ontwikkeld. Of we een keer in Hoofddorp langs wilden komen om ze te bekijken. Dat hebben we nooit gedaan. Ik heb Jan nooit meer gezien. Nel evenmin.
Toch moet ik de laatste tijd vaak aan Jans woorden denken: ‘Dat mag je best weten.’
Waarom zei Jan dat? Waarom dacht hij dat ik zat te wachten op zo'n mededeling? Waarom hebben mensen de behoefte hun sores met de rest van de wereld te delen?
Het klinkt als een gunst, alsof je iemand een plezier doet door te vertellen dat je alcoholist bent geweest.
Er zijn dingen, die mogen de mensen van mij niet weten.
Ik had bijna een jaar verkering met mijn vriendin, toen ik haar verraste met een optreden van Stef Bos in de Stadsschouwburg in Groningen.
We reden op zaterdagmorgen de stad uit, naar het Noorden. Op de Veluwe stopten we, voor pannenkoeken. Mijn vriendin bestelde muntthee. Een meisje met rode wangen bracht de thee.
‘U bent de eerste die het bestelt,’ zei ze tegen mijn vriendin. ‘Het staat pas net op de kaart.’
De munt was in de thee gezet als een boeketje bloemen, met de bladeren omhoog.
Ik had een hotel gereserveerd in hartje stad. We gingen meteen naar de kamer en vreeën. Daarna aten we in een klein Italiaans restaurant aan de Vismarkt.
Toen we naar de schouwburg liepen, zagen we nergens posters met Stef Bos. Ik hield mijn handen voor Nadine's ogen toen we naar binnen gingen. We hadden plaatsen op het balkon, op de eerste rij.
Toen het zaallicht uitging, bleef ook het podium onverlicht. De band liep in het donker het toneel op. Stef Bos ging achter de vleugel zitten.
Hij huppelde even wat over de toetsen en opende de avond met ‘Goed om hier te zijn’, met die typische Heuvelrugdictie van hem. Dit was het lievelingslied van mijn vriendin. Daar ben ik Stef Bos nog altijd dankbaar voor. Ik geloof dat Nadine moest huilen.
Op een dag zal de ziekte mijn lever en mijn nieren binnendringen, mijn luchtpijp dichtdrukken. Me in een rolstoel dwingen.
Op een dag moet ik dan de knoop doorhakken en de dokter vragen: ‘En volgende week woensdag, kunt u dan?’
Het leven heeft mij niet veel geleerd, behalve de zekerheid dat ik voor het stellen van die vraag de moed niet heb. Hopelijk is Nadine dan bij me, en durft zij het te vragen.
Mijn naam is Jan van Best. Ik ben negenentwintig jaar oud. Een half jaar geleden zat ik 's avonds in de trein van Den Bosch, waar mijn ouders wonen, naar Amsterdam, waar ik woon. Ik had bij mijn ouders gegeten. Dat doe ik sinds mijn vertrek uit huis één keer per maand, meestal op een zondag.
Het was mooi weer geweest, die avond. Ik had met mijn ouders in de zon gezeten en wijn gedronken. Dat mag je best weten.