al aardig in zijn hemd. Maar zij moesten verder gaan en wij moeten verder gaan. Maar het moet gezegd, niet zonder aansporingen. Geen nieuwe letterkundige beweging wordt onbevlekt ontvangen en ook de onze is niet zomaar uit de lucht komen vallen. De Franse surrealistische revolutionairen en de tijdens de oorlog opgekomen stromingen in Engeland hebben ons beïnvloed. En hier en daar onze richting bepaald. Maar voor ons en ons werk is en blijft alleen de realiteit van eigenlijk belang omdat het ons er niet om te doen is een letterkundig stijltje te scheppen maar om naakt in de letterlijk belachelijke werkelijkheid van de laat burgerlijk-kapitalistische beschaving te staan, deze helse werkelijkheid met huid en haar te beleven en haar weer te geven met alle uitdrukkingsmiddelen die wij al experimenterende met taal en ziel en geest en talent ons verworven hebben en nog zullen verwerven.
Wij, geachte toehoorders, zijn dus om zo te zeggen de eerste nudisten in de literatuur. Deze naaktloperij in woord en geschrift zal hier in den beginne slecht of in het geheel niet worden begrepen. Men zal ons niet ernstig nemen, hier en daar zal men ons toevoegen: schon dada gewesen. Goed, laat men lachen, laat het historisch besef gewesen gewesen zeggen. Het eerste te doen is gezond, het tweede alleen maar dik Duits en dom, schrijft onze belgische dichter Dotremont. De werkelijkheid is en blijft dat ik vanmorgen en vanavond niets gegeten heb en dat ik daarom dus wel revolutionair en tevens experimenteel te werk moet gaan. Zo is het en de heren en dames die ons vandaag nog met hun schamper lachende artistieke geleerdheid trachten af te maken, balken morgen allemaal van de pijn wanneer zij ontdekken dat de zekerheden hunner ethische en aesthetische waarden sinds lang niet meer bestaan, zodat zij bloter dan bloot zijn geworden, zo niet dood. Tegen die tijd zal blijken wie de ware nihilisten van het huidige tijdsgewricht zijn en dan ook, mijne geachte toehoorders, hopen wij onze eerste smetteloze liefdesgedichten te schrijven en die op te kunnen dragen aan een rechtvaardige maatschappij.
bezorgd door peter hofman
Onbetwist hoogtepunt in het korte bestaan van de CoBrA beweging (1948-1951) was de ‘Exposition internationale d'art expérimental’ van 3-28 november 1949 in et Stedelijk Museum te Amsterdam. Voor de opening op donderdagavond 3 november en de ‘dichteravond’ op zaterdag 5 november schreef Lucebert de uitnodiging aan de pers. Over de dichteravond noteerde hij onder meer: ‘De lezing van experimentele litteratuur werd georganiseerd door enige onbekende Nederlandse letterkundigen die, doordat zij in hun werk op ongebruikelijke wijze met de taal omspringen, tot op heden weinig of in het geheel geen kans kregen dit werk te publiceren.’
Het is bekend dat de dichtersavond uitliep op een fikse rel, die in elk geval de nieuwe generatie op de culturele kaart zette. De commotie begon tijdens een oeverloze rede in het Frans van de Belgische dichter Christian Dotremont, toen sommige bezoekers, onder wie Martinus Nijhoff, begonnen te protesteren. Toen iemand luid riep dat hij ‘voor die onzin’ niet was gekomen, werd hij door architect Aldo van Eyck en Constant met stoel en al op de gang gegooid. Een en ander ontaardde geschreeuw en vechtpartijen, waarna de suppoosten de ruziënde menigte naar buiten dreven. Dit leidde niet alleen tot snerende commentaren in de pers (‘Wie deze tentoonstelling gezien heeft, heeft geen hoop meer, dat er uit Karel Appel en Corneille, uit Constant en Théophile Wolvenkamp, uit Gerrit Kouwenaar en Lucebert ooit iets anders zal groeien dan wat ze nu al zijn: knoeiers, kladders’, berichtte het Vrije Volk, terwijl De Waarheid repte van een ‘Trotzkistische rel’), maar ook tot een breuk tussen de dichters en de ‘experimentele’ schilders in CoBrA. Terwijl de schilders bij Constant thuis een feestje bouwden, dronken Lucebert, Kouwenaar, Schierbeek en de ‘Staart van Cobra’ - Rooskens, Brands en Wolvecamp - hun emoties weg in restaurant-bodega Keyzer. Daar stelden ze een proteststuk op waarin ze zich distantieerden van ‘de Experimentele Groep’.
De rest is geschiedenis, maar minder bekend is dat op die dichtersavond van zaterdag 5 november 1949 Lucebert een openingsrede hield. Hierin gaf hij duidelijk aan hoezeer de dichters van zijn generatie zich verbonden voelden met de dadaïsten en surrealisten die in het vooroorlogse Nederland nauwelijks invloed hadden gehad. En duidelijker nog dan in zijn bekende ‘Verdediging van de 50-ers’ verklaarde Lucebert het verzet tegen de keurige ‘letterdames en letterheren’ van het naoorlogse Nederland. Hier verschijnt voor het eerst de volledige rede van Lucebert in druk.
De tekst is gebaseerd op de klad- en tweede versie in handschrift en gedeeltelijk in typoscript die aanwezig is in de collectie C. Eisenloeffel. In de kladversie staan nog diverse uitweidingen, o.a. over de grote dichters die ‘het ideële en het reële lyrisch hebben verenigd’; het is evenwel niet aannemelijk dat deze uitweidingen ook zijn uitgesproken.