terwijl ze bovendien Grieks en Latijn kende, en desgevraagd ook meldde dat ze al bijna twee dagen getrouwd was, werd ze terstond aangenomen op de Universiteitsbibliotheek. Men beschouwde haar als weinig minder dan een talenwonder. Als je niet beter wist, kon je denken dat deze Wilson Library er al eeuwen stond, want het was een echt classicistisch ontwerp, een typisch Amerikaanse mengelmoes van het Pantheon in Rome en Griekse tempels, maar het gebouw was gloednieuw en de gulle gever, mijnheer Wilson, liep er nog gewoon elke dag rond.
Zelf werd ik na enkele weken, toen de universitaire vakantie voorbij was, ongeveer op dezelfde gronden van ongekende talenkennis aangesteld als assistent. Ik moest aan eersteen tweedejaars studenten ‘comparative political systems’ onderwijzen. Niet zo heel erg moeilijk, omdat ik elke ochtend op het instituut de Neue Zürcher en Le Monde kon lezen en zo meer wist over de actuele wereldpolitiek dan de meeste plaatselijke professoren.
Aldus hadden we daar in North Carolina een even aangenaam als leerzaam leven, dat slechts verstoord werd door de groeiende opstandigheid van studenten en wetenschappers tegen de Vietnampolitiek van president Nixon. Zodra die of zijn lokale paladijn, de latere ultraconservatieve senator Jesse Helms (die vorig jaar juli is overleden), op de televisie verscheen, werd er luid boe geroepen in de universiteitsgebouwen en ging iedereen de straat op om te demonstreren.
Hoewel ik begrip voor het protest kon opbrengen, probeerde ik me er toch een beetje aan te onttrekken, omdat ik mij als gast van de Amerikaanse regering niet al te obstinaat wilde opstellen. Deze afzijdigheid werd door studenten, naaste collega's en hoogleraren niet erg gewaardeerd. Hun afkeuring was dan meestal de aanleiding tot een nader gesprek. Meestal begon dat met de vraag ‘Where you from?’
Als ik dan ‘Holland’ zei, was de gebruikelijke reactie van staf en studenten ‘Oh, you're from Poland’. Dan moest ik weer uitleggen dat Holland hetzelfde als The Netherlands was en dat dit land ooit de scepter had gezwaaid over New York. Jongeren en geografisch minder onderlegden vroegen dan niet zelden nieuwsgierig of mijn vaderland dan ten noorden van New York lag.
Deze conversaties deden mij beseffen hoe wonderbaarlijk slecht de Amerikanen op hun middelbare scholen worden onderwezen in algemene ontwikkeling en kennis van de wereld. En, anderzijds, hoe wonderbaarlijk snel ze een en ander tijdens hun studententijd weten op te krikken tot een niveau dat in het algemeen hoger reikt en dieper gaat dan bij onze studenten. Er wordt op de goede Amerikaanse Universiteiten dan ook heel hard gewerkt. Echt heel hard.
UNC Chapel Hill behoorde toen, en behoort nog steeds, bij de twintig beste van de Verenigde Staten. Er werd heel wat steviger aangepoot dan ik in Leiden gewend was. Voor mijn totale zesjarige studie in Leiden had ik welgeteld één scriptie en één werkstuk moeten inleveren, en was ik in 1969 een van de weinige politicologiestudenten die iets met computers kon, dankzij een vrijwillig extra bijvak dat ik volgde bij professor Zoutendijk, de latere voorzitter Eerste Kamerfractie van de vvd. In de VS mocht je niet eens meedoen aan de postdoctorale studie als niet zonder problemen met computers overweg kon. En voor elk vak moest iedereen elk semester een tentamen doen en een scriptie maken.
En dat was nog maar North Carolina. Na twee semesters kreeg ik de kans om verder te werken aan mijn proefschrift in wording over de Verlichtingsfilosofie als ‘visiting scholar’ bij de beste expert ter wereld aan Harvard University. Op deze universiteit in Cambridge, Massachusetts, waar ook Obama heeft gestudeerd, werd helemaal hard gezwoegd. Niet voor niets is het de beste ter wereld, en die plek wordt met zweet verdiend. Tijdens het eerste onderhoud met de hoogleraar, dat ik samen met drie andere wetenschappers (uitsluitend mannen) had, zei hij: ‘Heren, voor het volgende gesprek over twee dagen verwacht ik dat u de volgende boeken hebt gelezen’ - en hij noemde er een stuk of vijf op. Mijn reactie was dat dit wel mee zou vallen en op typisch Nederlandse wijze bladerde ik wat door de inhoudsopgaven en de inleidingen. Die houding leerde ik snel af. Tot mijn stomme verbazing hadden de andere drie