From the book depository
Het schoolkrantperspectief
Nee, nee, dit wordt geen neerbuigend stukje over de langzame verdwijning van de literatuurkritiek uit het literaire landschap. Ik weer niet wat literatuur is, en ik wil het ook niet weten, want ik besef dat het oordeel van de tijd altijd sterker en beter zal zijn dan mijn eigen opvattingen over dat vraagstuk. Ik weet slechts welke boeken ik aardig vind (een handjevol van het handjevol dat ik heb gelezen), en ik weet ook dat anderen weer heel andere boeken aardig vinden. Hieruit volgt noodzakelijk dat ik ook niet weet wat literatuurkritiek is, hoewel ik weet dat recensenten er blijkbaar een dagtaak aan hebben. Ik weet slechts
dat ik sommige stukjes over literatuur aardig vind (een handjevol van het handjevol dat ik lees), en ik weet ook dat anderen weer heel andere stukjes aardig vinden.
Toch was mijn nieuwsgierigheid gewekt toen een recensent van NRC Handelsblad (en dan bedoel ik zo iemand die blijkbaar een dagtaak heeft aan het beoordelen van wat literatuur is en wat niet) het in een stukje had over ‘tweederangsauteurs’. Het ging om de criticus Arjen Fortuin en hij noemde Nederlandse schrijvers als Renate Dorrestein, Rascha Peper, Carry Slee, Simone van der Vlugt, Rosita Steenbeek, Jaap Scholten, Saskia Noort en Derwent Christmas. Nu ja, in zijn opsomming stonden ook Thomas Rosenboom, Hafid Bouazza, Kees 't Hart, A.F.Th van der Heijden en Arthur Japin, maar het was niet helemaal duidelijk of hij deze eveneens rekende tot de ‘tweederangsauteurs’. Een week later kwam Fortuin trouwens nog terug op z'n stuk - hij bleek het gerecenseerde boek (een literatuurgeschiedenis) niet goed gelezen te hebben, maar gebruikte wel opnieuw de omschrijving ‘tweederangsauteurs’.
Ik weet niet of het voor een schrijver grappig of pijnlijk is om zo aangeduid te worden. Dit probleem prangt des te meer daar hier de vraag speelt of het niet au fond gaat om een tweederangsrecensent, zodat de kwalificatie eigenlijk neerkomt op het kwadraat van tweederangs, en het derhalve gaat om vierderangsauteurs. Zulke culturele rekensommen kunnen mij danig wakker houden, en dat komt niet slecht uit als men zich verdiept in de huidige literatuurkritiek.
Neen, nee, wees niet bang. Dit wordt geen neerbuigend stukje over de langzame verdwijning van eersterangsrecensenten uit het literaire landschap. We hebben per slot over de huidige generatie literatuurcritici weinig te klagen. Arjen Fortuin, Arie Storm, Jeroen Vullings, Marja Pruis, Arjen Peters, Elsbeth Etty, Alle Lansu, Daniëlle Serdijn - het zijn allemaal honorabele scribenten met een honorabele dagtaak, en blijkbaar zijn zij the best and the brightest die onze samenleving in stelling kan brengen om de vraag te beantwoorden wat goede literatuur is en wat niet. Zeker is dat ze alles doen zoals het hoort. Ze schrijven soms recensies met kwalificaties zoals ‘overrompelend’, ‘fascinerend’, ‘droomdebuut’, ‘meesterwerk’, ‘echte literatuur’ (woorden die passen in het advertentiebudget van de uitgevers). En ze schrijven soms recensies met kwalificaties zoals ‘mislukt’, ‘saai’, ‘minder dan de vorige’, ‘geleuter’ (woorden die passen in het zelfbeeld van de genadeloze recensent).
Nee, nee, wees niet bang, ik ga hier niet betogen dat dit allemaal gaat om wat de Amerikanen betitelen als faint praise en hatchet jobs. Ik ga hier ook geen inventarisatie maken van de tussen de recensenten onderling uitgewisselde beschuldigingen