Stof
door Gerry van der Linden
‘Jezus, hoe kun je zoiets doen?’ zegt hij, ‘wat zijn dat voor mensen?’
‘Wat?’ vraag ik zo achteloos mogelijk, terwijl ik het papier afwikkel van een stuk oude kaas en het mes erin zet.
‘Een meisje van dertien verkrachten en bewerken met een mes.’
‘Welk meisje?’
Leo noemt de naam van zijn vriendin.
‘Jezus,’ zeg ik nu.
Nou, net niet verkracht, zegt hij, aangerand door drie mannen, zes jaar geleden. Ze heeft het me pas verteld. Ze pakten een mes en drukten haar op de grond. Kanker, ze was nog een kind! Heb je dat litteken op haar wang gezien, mamma? Dat is daarvan.
‘Jezus,’ zeg ik weer, terwijl ik het mes van me wegschuif en met trillende vingers de stukjes afgebrokkelde kaas vanaf het aanrecht op een snee brood probeer te leggen, ‘Verschrikkelijk.’
En dan voorzichtig: ‘Weet je zeker dat het waar is?’
Maar ik hoor het mezelf niet zeggen. Hij ook niet.
‘Ik ga ze vermoorden,’ zegt hij, ‘De beesten.’
Mijn hart slaat over. En nog een keer. Ik zet het bord met de boterham op tafel en ga zitten. Zijn slungelachtige gestalte straalt zoveel onmachtige woede uit dat ik er rustig van word. Hij neemt een slok koffie, pakt zijn tas en propt er wat spullen in.
‘Zie je later,’ zegt hij en slaat de deur achter zich dicht.
‘Ja,’ zeg ik, ‘Doe voorzichtig.’
Verschrikkelijk, denk ik de hele ochtend steeds opnieuw. Maar stel, zeurt een stem in mijn hoofd er doorheen. Stel dat je in het oosten van Europa geboren bent en je in de zomervakantie met je familie teruggaat naar je geboortestad waar negentig procent van de jongens werkeloos is en al die jongens lopen op straat te azen op je modieuze jeans, je glimmende handtas en je glanzende meisjesharen en vinden jou sowieso een hoertje, omdat je in het westen van Europa woont waar bergen geld wordt verdiend en de meeste vrouwen sowieso hoeren zijn. In Amsterdam zitten ze achter de ramen van hun huis de hoer te spelen! In hun ogen ben je gewoon vrij, rijk en beschikbaar als er toevallig geen oplettende ouder of broer in de buurt is, ook al ben je dertien. Het zijn je reinste klootzakken. En daarom is het beter dit verschrikkelijke verhaal te geloven, toch? Want wie verzint er nou zoiets? Zoiets verzin je toch niet, hoor ik Leo zeggen, dat zou pas echt sick zijn. Daarom is het waar. Het is verschrikkelijk, maar waar. Toch?
Ik pak de stofzuiger, want opeens zie ik veel stof om me heen. De laatste jaren zie ik overal stof. Ik heb een leesbril voor de kleine lettertjes en voor de wat grotere, maar stof kan zich voor mij niet verbergen. De vriendin van Leo heeft indringende, mosgroene ogen in een hartvormig gezicht. De ogen van een jager, niet die van een prooi. Het is een prachtig gezicht zonder grenzen. Waarop in