en tachtig doden geweest’! Ik had sinds lang gedacht dat de zeventiende-eeuwse pest voornamelijk een Engels fenomeen was, gecontinueerd met ‘The Fire of London’ en de invasie van de Nederlandse schepen en de aanwezigheid van Samuel Pepys en andere chroniqueurs. Het is beschamend om zo je geschiedkunde bepaald te zien door publiciteit.
Nog langer onthutsend was het verduidelijkte beeld van hoe mensen in die zeventiende- en achttiende eeuwen leefden. Ook daar kon de publiciteit het beeld verstoord hebben: de Gouden Eeuw met al die vlaggen, klapperend boven het IJ, dat moest toch elementen van het goede leven vertegenwoordigen?
In de brieven van de zeemansvrouwen is daar niets van te zien. De indruk die uit Zeepost overblijft, is van natuurlijk nietige huisjes, wel proper waarschijnlijk, waar de arme zeemansvrouwen in voortdurende geldnood leefden (en geloof ik ook niet een beroep op de voc konden doen voor bijstand), alleen vaak dwarsgezeten door familieleden die leninkjes betaald wisten te krijgen en bij gelegenheid door schoonzusters met beschuldigingen van overspel.
En dan die echtgenoten varende op tragische zeeën in hun stinkende scheepjes, met een lelijke kans dat zij het vaderland nooit terug zouden zien, en intussen nooit brieven krijgen die op allerlei manieren in de zee zijn gezakt. Je moet maar hopen dat zij toch een antwoord in hen zat.
In een terugblik na enkele dagen ziet de zeemansvrouw er minder desolaat uit. Er loopt een nauw trapje tussen haar dak en dat van het buurhuis. Op stille avonden beklimt zij dat soms, en kijkt uit over Amsterdam, in de richting van de torens van de stad en naar de masten op het IJ. Er gaat dan een verscheidenheid van gedachten door haar heen, die uitlopen op de gedachte dat alles is zoals het zijn moet, en dat dominee dit op zondag zal bevestigen.
En nooit, nooit zal er van de buurjongen popmuziek aangehoord te worden zijn tot ver in de nacht.
* * *
Van J., die net als ik Engelse antecedenten heeft, heb ik een voorname Engelse map gekregen waar een blocnote in past.
Geen wonder dat ik anderhalve dag later een Engels drama droomde. Ik mocht met een gentleman meerijden in zijn slordige kleine rijtuigje over het plein van een stil ruim dorp in zuidwest Engeland, en hem mijn diensten aanbieden. Zal ik vast vooruit hollen om de boel te helpen klaarzetten? Waar ik dan meteen... Dat mocht. Ik spring uit het rijtuigje en verdwijn tijdelijk uit het droombeeld, zodat ik ook niet weet wat ik voor nuttigs bijdroeg.
Ik kwam pas in het beeld terug een moment voordat er een soiree begon in het huis van mijn onverschillige weldoener. Heel duidelijk staan er dan drie bezoekers op de trap naar zijn voordeur, twee met elkaar en een derde een eindje lager. Daar heb je ze, dacht ik; zij merkten mij niet op.
Van de soiree zelf weet ik niets. Daar mocht ik misschien alleen in de bijkeuken geluiden van opvangen. Mijn droom liet mij pas weer duidelijk zien op weg terug in het rijtuigje naar het station; toen vroeg ik of ik even terug zou hollen naar het huis om iets op te halen. Het mocht en daarmee eindigt het verhaal, met mij weghollend over het plein.
Het verhaal stond duidelijk in mijn gedachten met krakend rijtuigje en paarden later toen ik er wakker van werd en het gaf mij lang voldoening. Het was niet bepaald een boeiende geschiedenis, alleen een levende impressie (ik herin-