‘Voor iedereen. Die man was dood.’
‘En dus sneed je die man in stukken...’
‘Het is echt van geen belang wat ik daarna deed. Dood is dood.’
‘Daar verschillen wij dus over van mening. En wat belangrijker is: de wet is het ook niet met je eens! Een lijk heeft ook rechten, het wordt door de wet beschermd. Dat lijkt me een niet gering probleem voor jou.’
‘Ik heb uiterst zorgvuldig gehandeld tot die man dood was. Wat daarna gebeurde, is van geen belang. Dood is dood.’
‘Van geen belang, van geen belang. Als we geen helder en goed verhaal hebben, ga je voor tien jaar de cel in, is dat van geen belang?’
‘Dood is dood. Het abstractievermogen van het wilde denken, daar liggen de antwoorden.’
‘Het wilde denken?’
‘Dood is dood. Je kunt met een lijk doen wat je wilt. De organen eruit halen, balsemen, cremeren, begraven, noem maar op. Het maakt allemaal niks uit. Het netwerk van betekenissen is verdwenen - en daarmee de contrastwerking. Dood is dood.’
‘Sorry Erik, maar daar kan ik niet mee aankomen. Het maakt wel degelijk wat uit. Je hebt mijnheer Strauss in stukken gesneden. Dat is wat anders dan begraven of cremeren...’
‘Bij een crematie wordt het lijk in miljoenen stukjes gesneden - in overdrachtelijke zin uiteraard. In de grond knagen er duizenden wormen aan het lijk. Ook dat maakt niks uit. Dood is dood.’
‘Erik, zo komen we geen stap verder... Ik snap dat je door de situatie een beetje verward bent. Maar met dit verhaal kunnen we niet bij de rechter aankomen. We moeten samen een heldere strategie bedenken.’
‘Het maakt gewoon niks uit. Dood is dood.’
‘Wil je soms ontoerekeningsvatbaar verklaard worden en de rest van je leven slijten in een gesloten inrichting?’
‘Dood is dood, dat is toch zo helder als wat. Het wilde denken, daar liggen de antwoorden.’
‘Leg dan eerst eens uit wat je bedoelt met dat wilde denken?’
‘Dood is dood.’
‘Tot zover kan ik je volgen...’
‘Het gaat niet om de identificatie, maar om de verschillen.’
‘Nu raak je me kwijt...’
‘Niet de dingen zelf hebben betekenis, maar alleen de verschillen die tussen die dingen bestaan.’
‘Sorry hoor, maar dit kan ik niet volgen.’
‘Je moet het abstractievermogen van het wilde denken niet onderschatten.’
‘Waar heb je het in godsnaam over?’
‘Het is zo logisch als wat. Dood is dood. Einde verhaal. Het leven is verdwenen, met alle wetmatigheden die daarbij horen. Het maakt dus allemaal niks meer uit.’
‘Je hebt die man in stukken gesneden. De wet is daar heel duidelijk over hoor...’
‘Dood is dood. Tijdens zijn leven heb ik uiterst zorgvuldig gehandeld.’
‘Maar toen hij dood was, heb je niet zorgvuldig gehandeld. En daar gaat het om.’
‘Dood is dood. Je kunt toch wel abstract denken?’