Hollands Maandblad. Jaargang 2009 (734-745)(2009)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Mark Boog Naast iedere wieg Naast iedere wieg een fee. Moeder wringt. Vader knarst. De fee zegt: ‘Nou ja, we zien wel. Ik wil mijn voorspelling later graag preciezer formuleren.’ Aan de lianen die het licht ons toewerpt, zwaaien wezentjes van wezenlijk onbegrepen aard: wild, vrolijk, angstaanjagend ook. En geen zonsondergang om tegemoet te rijden, geen dagboek om in te lezen. De uren volgen zich genummerd op. Sterrenstof! Een kamer vol van sterrenstof! Wij hebben geleerd ons op ons gemak te voelen, thuis te zijn, dat wil zeggen: nergens heen te kunnen. [pagina 8] [p. 8] Betreffende begin Elk begin is een vernietiging. Elk perspectief op verre bergen, dalen, doodt ze, legt ze vast in weliswaar bevallige maar toch onhandige posities. Nergens, dat is mooi, nergens dringt zich op het onvermijdelijke alternatief. Slechts is, maar snel vergeten, weg de envelop nog ongeopend, het pakpapier intact, het kind voordat het leert wat voor hem klaarligt, de blik, de trieste blik, het onuitspreekbare geluk dat afspat van begin als vlokken marmer van een beeld, meesterwerk of niet. [pagina 9] [p. 9] Het boze Onderaan de trap, bovenaan de trap ook, het boze kaatst door het huis, trappen-, woon-, zeg gerust de hele wereld. Kaatst en galmt en wint aan kracht. Jij boos? Ik boos. Het licht, dat zoals buiten is maar anders, trekt zich in zich terug, wil gedempt zijn en is gedempt. Tijd: idem. Wat is er dan? Er is veel. Er is wat niet gebeurt en er is wat niet had mogen gebeuren, er is herstelbaars dat volkomen ten onrechte niet hersteld wordt. Er is onherstelbaars. Jij! Jijbak! Over de versleten treden heen en weer de bolbliksems van genegenheid en ergernis. De wereld voegt zich nauwelijks naar mij en ik ben boos. [pagina 10] [p. 10] Zijn ark Zijn ark bij de doop al gezonken, have en goed zien zinkend naar de bodem van de haven, de filosoof staat in de bootsman op. ‘Ik druk mij met opzet onhandig uit, opdat ik niet op fouten wordt betrapt.’ Het vooruitzicht van een lange, warme zomer bedrukt hem meer dan hij kan zeggen. En zelfs de meeuwen wijken van het wrak, een storm steekt op. ‘Mijn gelijk, onomstotelijk mijn gelijk.’ Regen legt zich teder om de brede schouders van de gewezen zeeman. De dromen verlaten in dichte drommen het brekende schip. Vorige Volgende