Surprised by joy - impatient as the wind
I turned to share the transport - Oh! with whom
But Thee, deep buried in the silent tomb,
That spot which no vicissitude can fi nd?
Love, faithful love, recalled thee to my mind -
But how could I forget thee? Through what power,
Even for the least division of an hour,
Have I been so beguiled as to be blind
To my most grievous loss? - That thought's return
Was the worst pang that sorrow ever bore
Save one, one only, when I stood forlorn,
Knowing my heart's best treasure was no more;
That neither present time, nor years unborn,
Could to my sight that heavenly face restore.
In dat jaar zal de dichter dus waarschijnlijk twee keer de gang hebben gemaakt over het pad naar Grasmere. Achter een lijkkist met een kind van hem, op weg naar de begraafplaats, langs deze route - in de vroege negentiende eeuw was er nog geen kerk in Rydal en geen echte weg tussen de dorpen. Wandelen hielp Wordsworth ook tegen zijn eenzaamheid en zijn teleurstelling - in een lot dat hem van een zoon en een dochter had beroofd, in zijn boezemvriend en reisgenoot Coleridge, die steeds fataler verstrikt raakte in zijn opiumverslaving.
Zijn zuster Dorothy, de vrouw die hem het best gekend moet hebben, noteerde in haar dagboek dat haar broer, de poet laureate sinds 1843, zelfs op regenachtige dagen in de tuin wandelde, met paraplu, dichtend terwijl hij zijn richtingloze rondjes liep. Zijn muze huisde in zijn benen.
Destijds zal het ook in de winter zijn geweest dat menigeen dit pad moest gaan. Het is bezaaid met spekgladde rotsen en sompige modderpoelen, en zelfs zonder lijkkist is dit ook vandaag nog een troosteloze wandeling. En toch - halverwege Grasmere, zie ik in de smeltende sneeuw pootafdrukken van een hert en van een patrijs. Sporen en tekens - niets meer, maar ook niets minder. Over een paar uur zullen ze voor altijd zijn verdwenen - en zoals een andere dichter schreef: ‘I myself shall like to this decay, and eke my name be wipèd out likewise’ - maar dat doet niets af aan de golf van plezier die ik voel omdat ik ze heb gezien en heb herkend.
Sterker nog, de gedachte alleen aan dat oude, archaïsche ‘eke’ in de regel van Edmund Spenser, dat zo lijkt op z'n Nederlandse neefje ‘ook’, maakt me aan het lachen. En plotseling, hier halverwege Rydal en Grasmere, kan ik niet anders dan de oude Wordsworth zijn snobistische afkeer van openbaar vervoer vergeven. En in dezelfde regenvlaag omhels ik in gedachten mevrouw Tasker voor de toewijding waarmee zij de nagedachtenis van haar zoon koestert. Niemand hoeft zich immers te schamen dat hij troost zoekt, zo lang we maar zorgvuldig uitkiezen waar we het vinden.
Hoe futiel moet zijn strijd tegen de oprukkende stoomdemon der vooruitgang ook voor Wordsworth zijn geweest, in een wereld waarin hij beroofd werd van zijn ‘heart's best treasures’. En toch hield hij de strijd vele jaren vol, gebukt onder bekommernis over de veranderende tijden, met de hardnekkigheid van een terriër die zijn tanden heeft gezet in de broek van een postbode. En ondertussen produceerde hij bergpoëzie die nu nog onweerstaanbaar echoot tussen de hellingen en over de vlakten.
(vertaling: Bastiaan Bommeljé)