| |
| |
| |
Een mallotige primatenerfenis
Waarom ik tegen literaire prijzen ben
door Maarten 't Hart
‘Why should writers wish to be rated - seeded - like tennis players? Handicapped like racehorses? What an epitaph for a novelist: “I won all the polls!”’ - saul bellow
Wij mensen zijn van huis uit primaten. Net als onze directe verwanten zijn wij uiterst sociale organismen die in groepen en stamverbanden leven. Binnen de stamverbanden is er altijd sprake van wedijver, van krachtmeting, van competitie. Onophoudelijk dient de bestaande hiërarchie bevochten, bevestigd, opnieuw gedefinieerd te worden. Vooral de mannetjes van de primatengroepen testen voortdurend elkaars onderlinge vaardigheden teneinde te morrelen en te wrikken aan de bestaande rangorde. Elke topaap moet zijn positie blijvend bevechten.
Zich onderdompelen in de onderlinge wedijver, dat is de droeve lotsbestemming van de mannelijke primaat die volwassen wordt. Tweestrijd is aan de orde van de dag. Aan krachtmetingen kan men zich als primaat niet onttrekken.
Je zou denken dat de beschaafde mens een modus zou hebben gevonden om aan dergelijk primitief geworstel te ontstijgen. Niets blijkt minder waar. Homo sapiens grossiert in competities op alle terreinen des levens. Niets blijkt ongeschikt voor een krachtmeting. Toen Dolly Parton incognito Californië bezocht, kreeg zij er lucht van dat er een ‘Dolly Parton Look-alike Contest’ zou worden gehouden. Onder een schuilnaam schreef ze zich in. Ze eindigde als derde.
Opmerkelijk bij alle krachtmetingen van Homo sapiens is - men kon het bij de Olympische spelen in China dagelijks op de buis bij alle onderdelen van sport observeren - dat je op het moment van de overwinning steevast bij de winnaars, of zij nu uit Noord-Europa dan wel Stille Zuidzee-eilanden afkomstig waren, dezelfde glunderende gelaatstrekken waarneemt als bij zegevierende chimpansees. Zelfs de karakteristieke manier om met gebalde vuisten de armen in de lucht te werpen, kun je terugvinden in de rijke gebarentaal van de gorilla, de bonobo, de chimpansee en de orang-oetan. Worden door Homo sapiens na overwinning de vuisten gebald, dan klinkt doorgaans ook de oerschreeuw, en die oerschreeuw laten gorilla's en chimpansees eveneens horen als ze een medeaap de loef hebben afgestoken.
De anonieme auteur van het mooiste Bijbelboek wist overigens reeds dat bij wedkampen en krachtmetingen zelden de besten zegevieren. Hij schreef (en dit zijn vooralsnog de treffendste regels gebleken die ooit over deze twijfelachtige primatenerfenis werden opgetekend): ‘Wederom zag ik onder de zon dat niet de snelsten de wedloop winnen, noch de sterksten de strijd, noch ook de wijzen het brood, noch ook de schranderen de rijkdom, noch ook de verstandigen de gunst,
| |
| |
want tijd en toeval treffen hen allen.’ (Prediker 8:11). - Anders gezegd: je bent Dolly Parton en toch eindig je bij een Dolly Parton Look-alike Contest op de derde plaats.
In het bedaarde reservaat der letteren waar je redelijkerwijs mag veronderstellen dat men zich bezighoudt met de innerlijke rijkdom van de mens, met verfijnde gevoelens en verheven gedachten, zou je verwachten dat men deze energie verslindende en weinig verheffende primatenerfenis ver achter zich gelaten heeft. Dat blijkt niet het geval. Juist het literaire leven wordt gekenmerkt door een wildgroei aan krachtmetingen, een en ander geritualiseerd in de vorm van literaire prijscompetities.
Veel van die prijzen worden tegenwoordig via een getrapt systeem uitgereikt, eerst een longlist (krachtmeting één), dan een shortlist (krachtmeting twee), dan uiteindelijk de prijs (krachtmeting drie), net zoals dat bij Idols-verkiezingen, en vergelijkbare vormen van competities het geval is. De laatste fase wordt altijd op de buis uitgezonden zodat ieder getuige kan zijn van de apotheose van deze geritualiseerde vorm van strijd om de eerste plaats. Dat het daarbij in feite om een soort platvloerse tenniswedstrijd gaat, bleek bij de uitreiking van de ako Literatuurprijs 2007 afgelopen november. Toen las je overal dat Arnon Grunberg, die reeds de Gouden Uil en de Libris Literatuur Prijs met zijn roman Tirza had gewonnen, een Grand Slam kon maken. Spijtig genoeg ging die Grunberg-Grand Slam niet door, aangezien A.F.Th. van der Heijden met zijn duizend pagina's tellende boek Het schervengericht de prijs won.
Voor het zover was, vond bonobo Grunberg, geheel in lijn met datgene waartoe de meest primitieve halfaap ook zou overgaan, het nodig om de reputatie van zijn naaste concurrent voor de top, Van der Heijden dus, eens stevig ter discussie te stellen. Hij kon niet wachten tot anderen de pikorde hadden vastgesteld. Hij wou zichzelf alvast naar de top pikken, en dat pikte de andere bonobo uiteraard niet, en die ging terugpikken. Onversneden primatengedrag in pure vorm.
Het onthutsende bijverschijnsel van al die krachtmetingen is het tomeloze verdriet van de verliezers. Ze komen bij zwemwedstrijden of hordelopen soms maar honderdsten van seconden te kort om als eerste te eindigen (en hebben dus een ongelofelijke prestatie geleverd) maar blijken desondanks ontroostbaar. Ze staan erbij alsof hun hele leven vergeefs geleefd is. Je zou denken dat iedere deelnemer moet beseffen dat een krachtmeting altijd maar één winnaar en liefst zo veel mogelijk verliezers oplevert (hoe meer verliezers namelijk, hoe groter de prestatie van de winnaar), en dat, zoals Prediker zo mooi zegt, niet uitnemendheid, maar tijd en toeval bestemmen wie - zeker in geval het gaat om honderdsten van seconden - op een willekeurig moment als winnaar zal eindigen.
Bij literaire krachtmetingen - waar niet de stand van de chronometer, maar onduidelijke, subjectieve criteria, naast nog allerlei andere parameters (hoeveel vrienden heeft de laureaat in spe in de jury bijvoorbeeld, hoe vaardig is hij of zij als literaire netwerker) de doorslag geven bij winst en verlies - hoeft al helemaal niemand zich er iets van aan te trekken dat hij of zij de ako- dan wel Libris-prijs niet heeft gewonnen. Toch neem je ook daar waar dat verlies veel harder aankomt, veel pijnlijker treft dan winst vreugde biedt. En je ziet nog iets anders, wat je trouwens ook bij sportwedstrijden waarneemt, namelijk het minzaam grijnzen van de omstanders. Waarschijnlijk komt mede daarom verlies zo hard
| |
| |
aan: je wordt immers geconfronteerd met het geniepigste vermaak van de mens, namelijk leedvermaak.
Blijkbaar is ook bij de uitreiking van de ako- of Libris-prijs voor de toeschouwers niets bevredigender dan de aanblik van vijf beteuterde verliezers en één winnaar. Zodra bekend is geworden wie de prijs heeft gekregen, zwenken de tv-camera's bliksemsnel naar de gezichten van de verliezers. Wie om het even welke prijs ook krijgt, altijd doemen er naast één gelukkige een veelvoud van ongelukkigen op die er naast grijpen, en vervolgens geconfronteerd worden met Schadenfreude van de omstanders.
Het is duidelijk dat prijzen, krachtmetingen, wedkampen, competities de hoeveelheid ongeluk in de wereld vergroten en alleen al daarom onverwijld afgeschaft dienen te worden. Alles in het leven zou er immers op gericht moeten zijn de hoeveelheid menselijk leed en ongeluk te minimaliseren
| |
| |
Overigens wordt de prijskans in de literaire wereld beheerst door eigenaardige mechanismen. Hugo Verdaasdonk heeft ooit aangetoond dat een beprijsde schrijver groter kans loopt nog een prijs te krijgen dan iemand die stelselmatig buiten de prijzen valt. Krijg je een prijs, dan krijg je er vaak snel nog één, zoals ik zelf ook heb mogen ervaren bij de Multatuli-prijs en de Gresshoffprijs. Ik had de een nog niet ontvangen of de ander kwam ook mijn kant uit. Direct daarna smaakte ik het bizarre geluk dat mijn roman Een vlucht regenwulpen een verbijsterende bestseller werd. Sindsdien is het, wat prijzen betreft, uiteraard radicaal afgelopen. Akkoord, ik kreeg de Gouden Strop, ik kreeg een Zweedse prijs, ik kreeg de Euregio-Schüler-Literaturpreis, maar bij alle grote Nederlandse prijzen had ik vanzelfsprekend het nakijken.
Na het enorme succes van Een vlucht regenwulpen verbaast mij dat niet. Zo'n vorm van succes - zie bijvoorbeeld wat Pietro Mascagni overkwam na het onthutsende succes van Cavalleria rusticana - baart bij de concurrentie steevast zoveel rancune dat je welhaast in de ban gedaan wordt en derhalve ook altijd naast prijzen grijpt. Mij deert dat weinig want ik heb liever lezers dan prijzen. Bovendien worden die prijzen altijd 's avonds laat uitgereikt, vaak bij ellenlang uitgerekte etentjes. (Ook dit ritueel ligt verankerd in onze primatengenen: na krachtmetingen tussen mannetjesapen die de rangorde opnieuw hebben vastgesteld volgen altijd vredige vlooi- en eetrituelen.)
Naar diners taal ik echter volstrekt niet. Ik had vreselijk de schurft in dat ik naar Aken moest om bij een etentje de Euregio-Schüler-Literaturpreis in ontvangst te nemen. Het was dat mijn uitgever aanbood om me erheen te rijden, en weer terug te brengen, anders was ik niet gegaan.
In principe vind ik dat auteurs, aangezien de Vanity Fair van het prijzenspektakel, los nog van het feit dat die wanstaltige, alomtegenwoordige competitiedrang simpelweg vanuit onze oudste primatengenen opborrelt, even verwerpelijk als verderfelijk is, zich verre moeten houden van jury's. Toch maak ik, dit principe ten spijt, al sinds jaar en dag deel uit van de jury van de Anton Wachterprijs. Dat vloeit voort uit mijn bewondering voor Vestdijk. Daarbij komt dat deze jury een onverschrokken instelling vergt, want zit je er eenmaal in, dan wenkt de dood. De juryleden Nico Scheepmaker, Ko Pop en Hans Oehle zijn inmiddels reeds bezweken, en waarschijnlijk beducht voor een al te vroeg verscheiden heeft Rudi van der Paardt zich onlangs uit de jury teruggetrokken. Ik ga ervan uit dat Wam de Moor en Martin Ros, allebei ouder dan ik, eerder aan de beurt zijn, maar je weet nooit, dus ook ik houd m'n hart vast.
In de loop der jaren hebben wij als Anton Wachter jury overigens alle grote debutanten er bij de start feilloos uitgepikt: onder meer Kellendonk, De Jong, Van der Heijden, en Arnon Grunberg zelfs twee keer. Maar de waarheid gebiedt te zeggen dat wij ook herhaaldelijk de prijs hebben uitgereikt aan debutanten van wie sindsdien nooit meer iets is vernomen.
Omdat ik met name die immorele prijzen waarbij zo'n getrapt systeem wordt gehanteerd, verafschuw, heb ik, toen alleen nog de ako-prijs bestond, aanvankelijk jaar op jaar geweigerd in de jury te gaan zitten. Zowat vanaf het moment dat die prijs bestond, werd ik elk jaar opnieuw voor de jury gevraagd door Jef van Gool, de reuze aardige directeur van het Nederlandse Bibliotheek en Lectuur centrum. En telkenmale weigerde ik.
De allereerste ako-prijs werd uitgereikt aan Bernlef voor zijn roman Publiek geheim. Daar verbaasde ik mij enorm over. Zo'n reuzenbedrag voor zulk smakeloos, dor, levenloos maakwerk? Zulke futloze flauwekul over een filmregisseur
| |
| |
achter het IJzeren Gordijn? Onbegrijpelijk vond ik het, dus heel begrijpelijk dat je nimmer meer iets over dat boek hoort. Zelfs binnen het oeuvre van laagvlieger Bernlef is het een dieptepunt. Maar ja, in de jury zaten toen zulke taaie reptielen als Kees Fens en Pierre H. Dubois (inmiddels allebei overleden).
De tweede ako-prijs ging naar Veranderlijk en wisselvallig, een niet onverdienstelijk werk van Geerten Meijsing, maar de derde ako-prijs ging naar Het koekoeksjong van de Belgische Brigitte Raskin. Het was een roman waar je zelfs je houtkachel niet mee zou willen stoken. De schrijfster en haar maakwerk zijn dan ook allang totaal vergeten. Dat ze de prijs kreeg dankte ze vooral aan jurylid Hans Warren. Die is inmiddels ook overleden.
En zo ging het maar door. Meestal wordt werk bekroond waar je grote vraagtekens bij kunt zetten. Onlangs nog kreeg Jan Siebelink de ako-prijs voor zijn Knielen op een bed violen. NRC-critica Elsbeth Etty heeft dit knielen getypeerd als ‘een hoogtepunt in de Nederlandse letteren’, dus is het wel enigszins vermetel en ongepast van mij om daar anders over te denken. Toch wil ik er voorzichtig op attent maken dat in de honderden knielbladzijden van Siebelink nog niet het allerkleinste snippertje humor te ontwaren valt. Bovendien is Knielen op een bed violen vaak akelig larmoyant en sentimenteel. Waar zulks het geval is, kan nooit sprake zijn van een hoogtepunt, en wellicht ook niet van prijswaardigheid.
Omgekeerde gekkigheid gebeurt ook. In 1990 verscheen A.F.TH. van der Heijdens Advocaat van de hanen. Zelfs binnen het vorstelijke oeuvre van Adri een onovertroffen meesterwerk. Niettemin haalde het de ako-shortlist niet (het fenomeen longlist was toen nog non-existent). Desgevraagd deelde de jury mee dat ze het boek tweehonderd bladzijden te dik vond. Ach ja, te dik, altijd hetzelfde gezeur van luie lezers.
Na dit debacle waarbij de roman die torenhoog uittorende boven al wat er verder dat jaar gepubliceerd was, niet bekroond werd, besloot ik mijn bezwaren tegen het jurylidmaatschap opzij te zetten. Toen ik het jaar daarop weer ootmoedig door Jef van Gool werd benaderd voor de jury van de ako-prijs, stemde ik toe. Ik wilde wel eens weten hoe het toeging in die jury en waarom men altijd feilloos de verkeerde boeken bekroonde.
Wim Duisenberg, inmiddels ook al overleden (heus, in een jury zitten, betekent levensgevaar), was voorzitter van de jury. Uiteraard zat er ook een echte academicus in, want dat moet altijd: de eerbiedwaardige mevrouw Elrud Ibsch. En natuurlijk ook een echte criticus, Gerda Meijerink. En vanzelfsprekend een heuse Vlaming. Deze Vlaming was niemand minder dan Jos Borré, de enige Belg die ooit een boek leest, dus elk jaar wel met zijn speciale slijtvaste jurybroek in een of andere jury zit. Borré is het vleesgeworden jurylid. Borré is even behoedzaam als bescheiden als beminnelijk. Borré dringt er niet op aan dat je een Vlaming nomineert, dus juist daarom nomineren Nederlanders altijd minstens één Vlaming. Zo af en toe is Borré zelfs voorzitter van een jury! En dan gaat in Vlaanderen overal de vlag uit!
Toen de jury aan het werk ging, bleek een vrij stevige, maar beslist ook erg aardige dame die luisterde naar de wonderbaarlijke naam Umtul Kiekens alles te regelen: de afspraken voor de vergaderingen, het aansturen van de boeken. We hoefden zelfs niet alles te lezen, elk jurylid kreeg een bepaald aantal boeken toebedeeld, en die diende hij na lezing te rubriceren als een a-boek, een b-boek of een c-boek. Elk boek werd in principe door twee juryleden gelezen. Een boek dat van twee c's was voorzien, werd van de lijst afgevoerd. Dat hoefden de
| |
| |
andere juryleden dan niet meer te lezen. Heb je dus in zo'n jury twee vijanden die per ongeluk allebei jouw boek in handen krijgen, dan lig je er terstond uit.
Al vrij snel nadat wij als jury waren aangetreden, werden de vergaderingen gehouden in de werkkamer van Wim Duisenberg in de Nederlandse Bank. Mij is scherp bijgebleven hoe we daar over een soortement galerijen liepen, langs geheimzinnige appartementen van mensen die in de bank huisden, en langs de glanzend gepoetste goudstaven. Ook het prachtige hoogpolige tapijt in de werkkamer van de bankdirecteur zal ik nooit vergeten, noch ook de sublieme potloden die voor ons klaar lagen en die je na afloop mee naar huis mocht nemen. Het tapijt dempte de voetstappen en, naar het leek, zelfs de stemmen.
Eenmaal hebben we vergaderd ten huize van Duisenberg. Ook een aparte ervaring, want toen leerde ik mevrouw Duisenberg Twee kennen. Nummer Eén had ik lang daarvoor al ontmoet op een feestje van thesaurier-generaal Coen Oort (ja, ja, zelfs zo'n doodgraverszoontje als ik verkeert soms in de hoogste kringen!). Weinig begreep ik ervan dat Wim Duisenberg mevrouw Eén had vervangen door mevrouw Twee, want Eén was ook erg charmant. Wel kijk ik nog steeds mijn ogen uit bij de provocerende stellingname voor de Palestijnse zaak van mevrouw Twee. Ofschoon ze menigmaal tamelijk ver gaat, bewonder ik haar moed. En al mag je dat van Leon de Winter uiteraard niet zeggen, toch heeft ze meestal groot gelijk.
Hoewel wij niet alle ingezonden boeken hoefden te lezen, kregen alle juryleden wel alle inzendingen toegestuurd. Je kon dus ook lezen, wat je niet verplicht was te lezen. Aangezien ik een pathologische lezer ben, een boekenjunk, las ik alles. Al snel merkte ik dat je daarmee onevenredig veel invloed kon uitoefenen. De andere juryleden zuchtten en steunden omdat ze zoveel moesten lezen. Zei je vol overtuiging over een boek dat niet op jouw lijst stond tegen een jurylid dat het nog moest gaan lezen: ach jé, dat heb ik al gelezen, dat is niks, dan viel zo'n jurylid je in de armen. Mooi zo, weer een boek van de stapel wat hij of zij voorzien van een ‘c’ ongelezen voor een habbekrats bij De Slegte kon verkwanselen.
Bovendien kon ik profiteren van de omstandigheid dat veel van de boeken die werden ingezonden voor de ako-prijs, ook binnenkwamen voor de Anton Wachterprijs. Daarnaast zat ik indertijd tevens in een leescommissie van de eci-boekenclub waar ook veel nieuw verschenen Nederlands literair werk langskwam. Aldus was ik werkzaam op drie fronten en kon ik, overal onvervaard mijn mening verkondigend, via een soort literaire kruisbestuiving, handig manipuleren, intrigeren en bijsturen.
Wat blijkt namelijk bij al die jury's het grote probleem? Je wordt geconfronteerd met een verbazingwekkende stapel boeken die je geacht wordt te lezen. Het is vrijwel allemaal fictie, en niets gaat zo snel tegenstaan als een eenzijdig fictiedieet. Wéér zo'n boek waarin de schrijver of schrijfster omstandig verhaalt over min of meer prille seksuele ervaringen al dan niet gecombineerd met vakantiebelevenissen. Het is buitendien frappant om te zien hoe in allerlei vormen van hedendaagse fictie de hoofdpersoon op enig moment op reis gaat. Toegegeven, ook ik laat in Een vlucht regenwulpen mijn hoofdpersoon op tweederde van de roman afreizen naar Zwitserland, ook ik heb mij derhalve bezondigd aan het verwerken van reisindrukken in mijn roman.
Feit is, dat wanneer je als jurylid maar voortleest, je in toenemende mate wordt vervuld van ergernis. Je leest niet meer voor je genoegen, je leest tegen heug en meug. En daardoor valt je onderscheidend vermogen weg. Te groot, te alomvat-
| |
| |
tend, is je wrevel. Kom je iets tegen dat eruit springt omdat het bijvoorbeeld essayistisch is, dan adem je op. Goddank, geen fictie!
Wie uit vrije wil leest, daarbij zelf de boeken kiezend die hij leest, zal nooit weten hoe het voelt om gedoemd te zijn tot verplicht lezen. Ook als je werkzaam bent als recensent maakt het alle verschil of je zelf het boek kiest dat je zelf wilt bespreken of dat je een boek door de redactie van een literair bijvoegsel toegestuurd krijgt met de vraag of je er een stukje over wilt schrijven. Natuurlijk, het kan in het laatste geval zo zijn dat je juist dat boek toch al dolgraag wou lezen, maar meestal is het een boek dat je zelf nooit zou hebben uitgekozen om te lezen, en reeds dan is er sprake van enig ongenoegen, reeds dan moet het betreffende boek wel heel goed zijn om die aanvangswrevel uit te wissen. Aan de toon van de recensie kun je doorgaans aflezen of de criticus met aanvangswrevel aan zijn taak begon. En als die aanvangswrevel niet reeds vanaf het begin aanwezig was, dan doemt zij toch vaak op als de criticus zich realiseert dat hij het boek dat hij onder handen heeft niet alleen moet uitlezen, maar ook nog moet be- | |
| |
spreken. Zoals John Irving in een interview zei: ‘Weet u, als ik een criticus was, zou ik ook boos en gemeen zijn, daar worden die arme critici boos en gemeen van - dat ze al die boeken uit moeten lezen waar ze niet van genieten. Wat een rare baan is het toch! Wat een onnatuurlijk werk! Het is zeker geen werk voor volwassen mensen.’
Van die aanvangswrevel, die tegenzinergernis, is pas goed sprake als je niet één, maar tientallen boeken moet lezen die je zelf nooit zou hebben uitgekozen om te lezen, maar die nu eenmaal op je pad komen omdat je in zo'n jury zit. Monica van Pamel vertelde mij een keer dat ze zo schoon genoeg kreeg van die stapel te lezen boeken dat zij een kloek besluit nam: ‘Ik heb ze achter het toilet gedonderd.’ Nelleke Noordervliet heeft zich teruggetrokken uit de eci-commissie omdat ze letterlijk onpasselijk werd van het fictiedieet. Geen wonder wellicht dat ze bij de Gouden Uil onlangs, vergeefs overigens, hebben geprobeerd om het aantal inzendingen drastisch terug te dringen. Ook daar worden de juryleden uiteraard half krankzinnig van de enorme stapels die binnen stromen.
In literaire jury's zitten doorgaans geen gulzige lezers zoals ik, maar bedaarde lezers, fijnproevers die onder normale omstandigheden zo nu en dan van een veel geprezen literair werk behoedzaam een halve bladzijde savoureren. En juist dit type bedaarde lezers wordt dan blootgesteld aan een enorme, alsmaar groeiende stapel, die gaandeweg mythische proporties aanneemt. (Voor de Anton Wachterprijs 2008 zijn maar liefst 110 debuten binnen gekomen. Ook hier weer even begrijpelijk als groot gemor binnen de jury!)
Toen ik eenmaal de mechanismen doorgrondde die bij literaire jury's in toenemende mate een rol gaan spelen, begreep ik waarom de juryleden in 1990 bij Advocaat van de hanen hebben verzucht dat het tweehonderd bladzijden te dik is. Zit je in zo'n jury dan is elk boek te dik, dan smacht je naar dunne boekjes met grote letters waar je snel doorheen bent. Ik denk dat heel veel juryleden stiekem allerlei boeken alleen maar even doorbladeren, zich voor een oordeel erover baserend op toevallig langskomende recensies. Is er een jurylid dat gulzig leest, en hun de taak uit handen neemt, zoveel te beter. Maar zo'n jurylid kan dan zowat in z'n eentje, handig intrigerend en slim manipulerend, een bepaald boek naar voren schuiven dat hij graag bekroond ziet, zoals hij ook boeken die hem niet welgevallig zijn onder de tafel kan werken.
Mij is, daar boven dat hoogpolig tapijt in de werkkamer van Wim Duisenberg, inderdaad geopenbaard waarom jury's zo vaak een boek bekronen waarvan je denkt: hoe is het in godsnaam mogelijk dat ze dat hebben uitgekozen. Mij is ook duidelijk geworden waarom de Wet van Verdaasdonk geldt: schrijvers die reeds eerder in de prijzen vielen, hebben een voorsprong omdat bij zo'n groot aanbod aan fictie je onderscheidend vermogen wegvalt (alles lijkt op elkaar), maar zo'n naam springt er dan uit omdat die reeds eerder met een bekroning was verbonden. Ook begrijp ik waarom populaire vertellers geen kans maken: juryleden zijn sterk geneigd om schrijvers met grote oplagen van wie het werk ook gretig door niet-literaire lezers wordt verslonden bij voorbaat terzijde te leggen, simpelweg omdat ze eigenlijk 't liefst alles meteen terzijde zouden willen leggen, respectievelijk achter de toiletpot donderen. Zo iemand als John Irving of Ronald Giphart zal dus nooit een prijs krijgen. En andersom: bonobo Grunberg wordt de laatste jaren (de Wet van Verdaasdonk!) zowat bedolven onder alle beschikbare prijzen. Zoals in het woord des Heren staat: wie heeft zal gegeven worden.
| |
| |
Om aan al deze ellende voorgoed een einde te maken, zou ik willen voorstellen voortaan simpelweg alle prijzen aan Grunberg te geven. Ten eerste omdat noch in Nederland, noch daarbuiten ooit een groter schrijver is opgestaan. Zelfs Multatuli, Vestdijk en Couperus zijn lilliputters vergeleken met deze Rembrandt der Letteren. Ten tweede omdat hij veel goeds doet met het prijzengeld (zoals het ondersteunen van de uitgave van het Verzameld Werk van Karel van het Reve). Ten derde omdat het een enorme werkbesparing oplevert. Geen kreunende jury's meer die bezwijken onder de honderden inzendingen (374 bij de ako-prijs 2007, denk je nu ooit dat vijf juryleden tot een afgewogen oordeel kunnen komen over 374 boeken?!). Ten vierde omdat alle andere schrijvers dan weten: Grunberg krijgt alles, en zich dus niet gepasseerd hoeven voelen of in spanning hoeven zitten.
In de jury van de Anton Wachterprijs hebben wij al een begin gemaakt. Hoewel het een debutantenprijs is en iemand maar eenmaal kan debuteren, en
| |
| |
derhalve dus ook maar eenmaal de prijs in de wacht kan slepen, hebben wij de prijs toch reeds twee keer aan Grunberg toegekend. Onder de naam Marek van der Jagt was hij nogmaals gedebuteerd, en wij zijn erin gestonken. Rudi van der Paardt had overigens argwaan, maar Martin Ros drukte door dat wij De geschiedenis van mijn kaalheid moesten bekronen. Heus, voortaan alle prijzen naar Grunberg, dat is het ei van Columbus. Dan worden ons ook die uiterst beschamende taferelen bespaard die zich in paleis het Loo hebben afgespeeld bij de uitreiking van de ako-prijs 2007.
Toen wij in 1992 moesten bepalen wie de ako-prijs zou krijgen, had Grunberg de hof der letteren nog niet betreden, anders zouden wij uiteraard dit grootste talent aller tijden terstond hebben bekroond. Nu kwamen wij met de volgende zes nominaties: Nico Dros (Noorderburen), Eric de Kuyper (Grand Hotel Solitude), Margriet de Moor (Eerst grijs dan blauw dan wit), Nelleke Noordervliet (Het oog van de engel), Jacq Firmin Vogelaar (De dood als meisje van acht) en Joost Zwagerman (Vals licht).
Wie de lijst bekijkt, ziet dat er uiteraard één Vlaming bij zit. Dat moet altijd, dat is een ongeschreven wet. Denk niet dat Borré erop had aangedrongen dat wij De Kuyper zouden kiezen. Borré dringt nergens op aan, Borré is een buitengewoon nette, buitengewoon beschaafde, buitengewoon angstvallige man die zich graag conformeert aan de mening van anderen. Hem kun je er altijd bij hebben als jurylid, hij is volstrekt onschadelijk.
Aangezien er maar liefst twee vrouwelijke juryleden waren, is het begrijpelijk dat er ook twee schrijfsters genomineerd werden - iets dat heel uitzonderlijk is. Schrijfsters worden hoogstzelden genomineerd, en prijzen krijgen ze vrijwel nooit. (Som de schrijfsters en dichteressen maar eens op, lieve lezer, die de P.C. Hooftprijs hebben gekregen!) Overigens is het begrijpelijk dat vrouwen buitenspel staan, want wedijver, competitie, krachtmeting is het domein van mannetjesprimaten. Maar ditmaal was dat anders.
Nog goed herinner ik mij dat Wim Duisenberg bij een receptie, voorafgaande aan onze laatste vergadering op zijn hoogpolig tapijt, ieder jurylid afzonderlijk benaderde met de vraag: ‘Wie moet volgens jou de prijs krijgen?’ Toen hij zo slinks met een glas in de hand tussen de nippende mensen door van jurylid naar jurylid sloop, dacht ik: ‘Kijk goed, zo gaat het dus toe in de politiek, wil je als leider een beslissing nemen, dan hoor je a priori je ondergeschikten één voor één uit zodat je precies weet wat ze eigenlijk denken, maar wat ze in de voltallige vergadering nooit naar voren zullen brengen omdat ze zich dan toch enigszins gedeisd houden. Gewapend met de aldus opgedane kennis kan de voorzitter dan, de juryleden tegen elkaar uitspelend, listig knopen doorhakken.’
In onze jury ging het uiteindelijk tussen Margriet de Moor en Nelleke Noordervliet. Wat mij betreft: ik had ze graag beiden de prijs gegeven, ik vond niet dat de een de voorkeur verdiende boven de ander. Maar ja, slechts één auteur kan winnen, en in 1992 won Margriet de Moor. Ze is een groot schrijfster, bij wie je er, net als bij Siebelink, nooit bang voor hoeft te zijn dat je ooit bij enig werk in de lach zult schieten.
Toen de prijs werd uitgereikt tijdens zo'n ellendig diner dat de hele avond duurt, lag ik in een verduisterde kamer met een aanval van migraine, zo hevig als ik zelden heb meegemaakt. Blijkbaar wilde ik niet bij die prijsuitreiking aanwezig zijn, blijkbaar protesteerde mijn hele hersenpan tegen dit mallotige uitvloeisel van onze primatenerfenis in het Amstelhotel.
|
|