me? Niet elke dans is toch louter voorspel om met elkaar naar bed te gaan? Er is deep down onder de dans toch meer dan ritmisch baltsgedrag?
Om het meisje met de littekens te laten zien dat ik niet van de straat ben, schudde ik achteloos mijn vragen over de zaal uit. Plato heeft zich al op de dans gestort en zeker niet tevergeefs. De fatsoensrakker verdeelde de dans in goede en slechte dans. De goede dans ontstaan in de serene diepe tijd, is de mystieke dans. Daartegenover stond de dans die als offer aan Bacchus werd gebracht, een snelle roesdans, en daar moest die stijve Plato niets van hebben. Freud zag die tweedeling ook wel maar keurde de roesdans niet af. Die had in zijn ogen een bindend karakter. Tijdens een feest waar alles mag, voert zo'n dans naar opperste extase. De dans is dan een sociaal middel, saamhorigheid als doel. Wanneer je een groep wilt afbakenen, wilt laten zien dat je bij elkaar hoort, is zo'n roesdans een sterk instrument.
Freud had natuurlijk makkelijk praten. Blijkbaar had hij nooit van die schoolfeestjes meegemaakt waar aan de groepsextase een eeuwigheid aan individuele, puberale twijfel als muurbloem voorafgaat. Je staat jaloers naar dansende mensen te kijken en durft zelf niet. De drang is er, de drift kolkt, de durf niet. De gek geworden Oostenrijkse schrijver Nikolaus Lenau (1802-1850) heeft dat in zijn lange gedicht Faust even nauwkeurig als beklemmend beschreven. Er danst een meisje en Faust weet niet wat hem overkomt:
‘Zij met haar zwarte ogen daar, scheurt de ziel uit mij. Haar ogen lonken strak uit de krater stralend het diepste genot. Wat gloeien haar rode wangen, een vurig, fris leven, brandend. Het moet onvermoeibare wellust zijn. Aan deze lippen zich te laven. Die smachtende dubbele dikke lippen willen bekust worden en daarna sterven. En hoe haar borsten bingelend bengelen van ongestild verlangen. Haar volslanke lijf zou ik opgewonden willen omstrengelen. Ha, hoe haar zwarte lange krullen ongeduldig de drang weerstaan en om de hals krioelend de stormklokken vol van drift en drang laten slaan. Ik raas, ik smacht, hoe langer ik wacht en ik het meisje mijn verlangen pacht. En toch kan ik niet besluiten haar tegemoet te treden met een hartelijke groet.’
De twijfelaar die maar niet durft, daar tegenover staat een zelfbewust iemand, die zonder enige gêne of inhibitie met zichzelf danst. Dostojewski heeft zo iemand beschreven in het verhaal Ein dumme Geschichte (ik lees geen Russisch maar wel Duits):
‘Men was overigens nogal [...] ja zelfs zeer vrolijk. Men danste voor zijn plezier en misschien wel om eens flink te keer te gaan. Goeie dansers zaten er niet echt bij, maar de slechte draaiden en stampten dat het leek alsof het geoefende dansers waren. Een streepje voor had de officier: hij hield van bijzondere patronen, waarbij hij alleen bleef om zo een solo te kunnen dansen. Dan, wanneer hij echt alleen was, dan verboog en verrekte hij zich op een werkelijk verbazingwekkende manier: groot en een kilometer lang, boog hij zich plotseling naar een kant zodat je geloofde dat hij zich in zijn taille had gebroken en direct zou omvallen; maar kijk, bij de tweede pas richtte hij zich torenhoog op en bij de derde boog hij zich onder dezelfde schuine hoek naar de andere kant. De uitdrukking op zijn gezicht bleef daarbij onveranderlijk ernstig, en daarenboven danste hij met de volle overtuiging van iemand die denkt dat iedereen hem bewondert.’
Bij de Franse filosoof Michel Onfray donderen we van de vloer. Hebben we met zijn allen op de rand van de vulkaan gedanst en ervan genoten, Onfray wil de