| |
| |
| |
Hole in one
door Bas van Putten
Tol is zo knap dat hij, dertig jaar oud nog maar, kan promoveren in de informatica. Daarna stelt hij vast dat hij na vijf jaar buffelen geen mens in begrijpelijk Nederlands kan uitleggen wat hij gedaan heeft. ‘Iets met computers,’ zegt hij maar. Dat in gezelschap dan begrijpend wordt geknikt en als de weerlicht naar een ander onderwerp wordt gegrepen, verbaast hem niet. Zijn uitleg, die niets uitlegt, snijdt hem door de ziel. Zijn conclusie ruikt naar midlife: er zijn er meer zoals hij, jongens met hersens. Ze zijn allemaal ongeveer even goed, even gemotiveerd, even intelligent. Tol is een slimmerik zoals je dommeriken hebt en middelmatigen, een van de velen - een categorie. Hij is geen Einstein en geen Michelangelo, geen Mozart. Dat hij daarin niet alleen staat, doet niets af aan de conclusie dat zijn leven zinloos is, zolang zijn doel blijft dat hij het verschil moet maken.
Een tijd lang werkt hij bij een softwarehuis onder gelijken. Het betaalt behoorlijk, maar niet voldoende om zijn jarenlange strijd als promovendus te verzilveren. Tol is scrupuleus: hij vraagt zich af wat hem ertoe beweegt genoegdoening te eisen voor een vrijwillig offer. Niets van wat hij nu doet, heeft hij zelf bedacht. Hij verbetert rammelende computerprogramma's die zijn werkgever voor veel geld heeft ingekocht. Omdat hij het niet zeker weet, zegt hij niet dat hij het beter kan. Tol een fatalist: hij aanvaardt de superioriteit van de verkopers die zijn werkgever hun halffabricaten door de strot hebben geduwd. Hij aanvaardt dat zij hebben gewonnen. Hij redt zijn eer - of, beter uitgedrukt, het vege lijf - door hun behendigheid te overtroeven met zijn onzichtbare bekwaamheid. Hij noemt dit trots, maar het is iets anders.
Andermans rotzooi opruimen, dat is wat hij doet. Hij stelt niet meer voor dan een vuilnisman, een boekhouder, een advocaat. Het is maar software, en hij gaat eraan kapot. Als Tol met zijn collega's luncht, hebben ze geen idee waar ze het over moeten hebben. Thuis leest hij Nietzsche en Spinoza, maar niets helpt. Zijn eigen schuld: hij zoekt de troost en niet de uitweg. Tot hij breekt.
Tol vindt een vacature in zijn krant. Een multinational zoekt een ‘hoog opgeleide directiechauffeur’ met wat de opsteller benoemt als ‘bovenmodale communicatieve vaardigheden’. Hij belt om informatie en wordt wijzer. De bestuursvoorzitter van een computerconcern ziet uit naar een chauffeur met wie hij, zegt het fraai koket klinkende meisje aan de lijn, ‘zoiets als een normaal gesprek kan voeren’. Men heeft hier wat voor over: het salaris is nauwelijks slechter dan het zijne. Tol is geïntrigeerd en reflecteert, haast opgelucht. Verstand, je koopt er niks voor. Ooit stonden ingenieurs op de tram, zo relatief is alles.
Eerst is er een gesprek met de personeelsfunctionaris, een blond gemantelpakt geval van ongeveer zijn leeftijd, wellicht het meisje dat hij aan de telefoon had. Als de situatie het zou toestaan, had hij werk van haar gemaakt. Haar steriele schoonheid wekt begeerte, een wilde drang waar hij zich niet voor hoeft te schamen: omdat er niets persoonlijks aan is, kan hij niets beschadigen. Ze kijkt naar zijn cv en vraagt of hij verdwaald is. Hij glimlacht, schudt van nee, zegt ‘werk is werk’ en vraagt wat ze bedoelt.
| |
| |
Dat is het goede antwoord, zegt het kind, dat hem vooral teleurstelt omdat hij altijd op een wonder hoopt: alles wat ze zegt, klinkt of ze het van tevoren heeft bedacht. Gek dat schoonheid soms zoveel belooft en zo weinig te geven heeft. Hij neemt haar niets kwalijk, zoals hij - meer uit zelfbescherming dan uit zachtheid trouwens - bijna nooit iemand iets kwalijk neemt. De hoofdzaak is: er komt goed nieuws na een uur Pavlovconversatie over zijn curriculum (onberispelijk), rijvaardigheid (uitstekend) en zijn hobby's (geen, zegt hij, maar het is meer uit afkeer van het woord dat hij besluit te zwijgen over lezen en pianospelen). Hij krijgt het groene licht en mag opnieuw verschijnen, nu voor de man die straks zijn vracht wordt als het goed gaat, en die persoonlijk met hem wil kennismaken.
Hij brengt niemand van zijn plannen op de hoogte. Zijn vriendin niet, zijn moeder niet, zijn beste vriend niet. Hij neemt zich voor dat zo te houden. Tol staat op de drempel van een leven dat van hem alleen is - hij gaat ondergronds. Een chauffeur moet niets, behalve rijden. Alleen chauffeurs hebben de tijd om na te denken op hun eigen, streng intieme voorwaarden. Dankzij deze vacature weet hij wat zijn hoogste doel is: een vrij mens te zijn.
Een dag voor de finale kwijting googelt hij zijn nieuwe baas. Op Wikipedia staat een klassiek succesverhaal: Een selfmade man, gesjeesd student, kleurrijk op een voor kleurlozen aanvaardbare manier, begint in Amsterdam te handelen in tweedehands computers. Huurt specialisten in, mannen als Tol, die van een handige middenstander een gelikte softwarebouwer helpen maken. Via een reeks fusies de gestage expansie, bekroond met de vijandige overname van een zieltogende concurrent die hij in geen tijd uit het slop trekt. ‘De Nederlandse Richard Branson’, kopt het mediagebeuren, of ‘De Man met Gouden Vingers’. Nu er geen god meer is, moeten we het van dit soort mensen hebben.
Op Google ziet hij iets langharigs zonder das gestaag veranderen in iets kaals met. Het lukt hem niet meer zich de man voor te stellen met lang haar; hij ziet geen ogen sprankelen, geen jeugd, geen trekken die hem bijblijven. Een bril, een kortgeknipte kop, een bevroren glimlach. De onzichtbare man. De mens moet zijn verdwenen achter zijn altijd representatieve dubbelganger, de publieke persoonlijkheid: mecenas, vriend van het Concertgebouw, bestuurslid van theaterfestivals en symfonieorkesten. Te veel functies, te veel vrienden. Bekende mannen zijn van iedereen. Dat gaat vanzelf: hun succes neutraliseert tot al het eigene verdwenen is. Wat zijn er veel van die mensen. En dat wil aanspraak. Wel, hij is nu tenminste voorbereid.
De inkomende zon schijnt wild verblindend op een lot dat wordt bezegeld op een zesde etage in Amsterdam Zuidoost. Glas van de vloer tot het plafond en uitzicht op de Amsterdam Arena. Een kleine, vlakke man die hem met een verhitte hand te veel van harte welkom heet met een gastvrijheid waarvoor ontroerend hoorbaar is gevochten. Symbolisch dat de man principieel laagdrempelig zelf koffie zet, espresso uit een apparaat dat breed glanzend laat hangen wat het kostte.
Eerst krijgt hij peptalk. Al drie jaar lang is Jean Paul Verlinden redder, inspirator, het gezicht, ‘het uithangbord’ - zijn woord - van Betacom Computers (‘Global Solutions, Personal Care’). Hij heeft de firma, pepert hij Tol ten overvloede in, uit een ‘diep dal’ gehaald. Al drie jaar lang stijgen de winsten. Al drie jaar zwermen de global solutions over de wereld uit. Tol ziet hoe Jean Paul probeert zijn trots te temmen. Hij vraag niet wat ‘globale oplossingen’ betekent. Hij kan het raden: handelswaar.
| |
| |
Dan biecht Verlinden op dat hij gezelschap mist. Al drie jaar lang zit hij op de achterbank van zijn directiewagen, zonder een woord met iemand te kunnen wisselen. Mijn chauffeur, verklaart hij, was een rund. Aan zijn voorlichter heeft hij niets. Het is een slimme jongen, zegt Verlinden, maar er komen alleen clichés uit. Dat is zijn taak, maar het neemt de leemte niet weg. Ik zoek, verklaart de man plechtig, een klankbord.
De voorlichter, natuurlijk ook aanwezig, glimlacht.
Is een personal coach geen beter idee?, zegt Tol. Wat heeft hij te verliezen.
Die heb ik al, verklaart Verlinden. Die is partij. Ik betaal hem te veel. Als die me tegenspreekt, is het als hofnar.
Tol vraagt wat van hem wordt verwacht.
Ik zoek iemand, zegt Verlinden na een ogenblik, die begrijpt wat ik zeg.
Tol laat een stilte vallen die ter overzijde van de tafel wordt benut voor een blik op zijn cv, gevolgd door de verbaasde vraag: waarom doet u dit?
Omdat ik niets kan, grijnst de aankomend chauffeur.
Dan is hij aangenomen. Tol snapt waarom. Mensen verwarren zelfvernedering met zelfkennis.
Iets zegt hem dat Verlinden trots is op zijn vangst: een man van de praktijk, met een - zo veronderstelt Tol - bijpassend minderwaardigheidscomplex, koopt een geleerde; hij ondermijnt een krachtsverhouding met een machtsverhouding. Hij proeft genoegdoening, al kan dat goed projectie zijn, en haat hij niets zo hevig als zijn eigen achterdocht; misschien begrijpen ze elkaar verkeerd. Hij ziet de baas tenslotte ook zijn best doen het onvermijdelijke ongerief van het gezagsprobleem te verzachten. Verlinden pousseert zijn gast met de quasi ongedwongen deftigheid van heren onder elkaar (‘Mag ik u inschenken?’). Tol merkt dat Verlinden hem voelbaar ingespannen niet tutoyeert, hem als het ware lijkt te willen compenseren voor zijn terugval in maatschappelijke status; hij zal de arbeidsvoorwaarden genieten van het management, dertiende maand en goedkope aandelenpakketten inbegrepen. Hij krijgt tevens, zoals Verlinden genereus beklemtoont, een onkostenvergoeding voor zijn pakken. Of dat niet ook een impliciete sneer is naar zijn onbemiddelde confectie blijft onduidelijk.
Wat telt: de vent bevalt Tol wel. Verlinden is niet karikaturaal. Beter uitgedrukt: hij is aanvaardbaar karikaturaal. Hij kon zijn rol beroerder spelen. Zijn menselijkheid is geënsceneerd, een zakelijk mooi weer spelen. Maar hij draagt geen streepjeshemd met witte boord, zijn Nederlands is adequaat, in zijn directiekamer hangt geen Brood, geen Appel en geen Corneille aan de muur. Voor hem staat kortom een mensensoort dat hij van nabij wil leren kennen; wat hij wil weten is of dit een man is die hij trouw zou kunnen blijven; of deze man bij machte is genegenheid, compassie op te wekken.
Nog iets, zegt Verlinden als hij opstaat; ik wil dat u volstrekt eerlijk tegen me bent.
En Tol zegt: ik verheug me.
Tol zegt zijn baan op, ligt met zijn lief twee weken op het strand in Thailand, vliegt net iets te bruin terug en meldt zich op een maandagochtend aan de balie van zijn hoofdkantoor. Daar worden hem op vertoon van zijn nieuwe magneetpas de sleutels overhandigd van de dienstwagen. Hij haalt de bmw uit de parkeergarage en rijdt voor. Verlinden waait binnen met zijn voorlichter. Tol weet de route al. Hilversum, Mediapark. De navigatie wijst de weg, zodat er alle tijd is voor een goed gesprek.
| |
| |
Verlinden heeft een Stichting voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen opgericht. Daarover wil een mevrouw van een actualiteitenprogramma hem op de televisie ondervragen. Morgen houdt de stichting een congres over het onderwerp. Verlinden is dagvoorzitter.
Wat gaat u doen?, vraagt Tol.
Verlinden gaat de boterboer vragen waarom hij dierlijke vetten in zijn spullen stopt, aan beleggingsfondsen waarom ze investeren in de wapenhandel, aan frisdrankfabrikanten waarom ze zoveel suiker in hun cola gooien. Zij weten het ook niet, of ze weten het maar zeggen het niet, maar dan begrijpt de buitenwacht tenminste wel dat onze schuld op de agenda staat, betoogt Verlinden. We moeten iets doen. We noemen dat bewustwording en anders dan de mensen denken, is het ons menens.
Tol vraagt zich af of hij deze bekentenissen aan zijn doctorstitel heeft te danken. Hij overweegt er iets over te zeggen. Maar zo eerlijk kan hij nog niet zijn. Hij voelt zich nog te veel chauffeur, een man van wie verwacht wordt dat hij luistert: zijn rol drukt op hem. Toch waagt hij een poging.
Dan gaan ze ook naar uw salaris vragen, zegt Tol. Of dat maatschappelijk verantwoord is, daar hebben mensen ook een mening over.
En ik zal open kaart spelen, antwoordt Verlinden blij.
Dan neemt het presentatiewezen wraak, schat Tol. Dan zegt ze dat jullie chips in China laten maken.
Dat doen we niet, glimlacht de baas. Maar als we het deden, zou ik zeggen dat we persoonlijk toezagen op de arbeidsomstandigheden.
Haha, zegt Tol.
Haha, lacht Jean Paul.
De bmw parkeren valt niet mee. Tegen zijn wil loost Tol een godverdomme.
Weet je zeker dat je dit wilt, zegt Verlinden. Ik kan nog wel een goede programmeur gebruiken.
Nee, zegt Tol, ik heb het goed zo. Het rijk aan mezelf. Kant zou jaloers zijn geweest.
Kant ja, Kant, klinkt het vanaf de achterbank. Het wordt vandaag niks met Kant. Tol voelt dat voor zijn baas de kloof te groot is.
Rare kerel, ginnegapt Verlinden naar zijn voorlichter. Steekt mij in z'n zak, maar haalt en brengt mij. Hij wil het zelf. Kant!
Ik wil helemaal niets, grijnst Tol. Rijden, kijken, vegeteren. Ik ben niets, ik wil niets en ik kan niets. Meteen schaamt hij zich voor het demonstratieve karakter van zijn biecht.
Haha, lacht de voorlichter.
Tol wacht in de auto tot de opname voorbij is. Hij doodt de tijd met de lectuur die op de achterbank is blijven liggen. The Financial Times, De Telegraaf, 101 Succesvolle Golftips (met als ondertitel Onmisbare Golftechnieken in 101 tips). ‘De meeste fouten bij golf worden voor de swing gemaakt. Bij de setup en het adresseren van de bal.’ Het is net wetenschap, en het is dermate onderhoudend dat de tijd vliegt. Voor hij er erg in heeft, zijn Verlinden en zijn voorlichter terug in de auto.
Zo, zegt de bestuursvoorzitter. Die meid deed scherp. Wat ik verdiende. Of ik vlees at. Of ik zeker wist dat ik geen kinderhanden misbruikte. Het complete pakket obligate verdachtmakingen, kortom. Die linkse rakkers weten van geen ophouden.
- U had weg kunnen lopen.
| |
| |
- Neuhee. Die meiden moeten wat. Het is onschuldig. Weet je, mensen krijgen nooit echt antwoord. Daarom blijven ze vragen. Ze nemen je pas echt te grazen als je wegblijft.
Een maand lang rijdt Tol met de bmw kriskras door Nederland. Daarbij valt het hem op dat ze het hoofdkantoor van Betacom slechts zelden zien en dat Verlinden zich steeds bij voorbaat verontschuldigt voor de pleisterplaatsen op zijn kruisweg: de miljonairsbeurs (‘kan ik niet wegblijven’), de sportschool (‘onvermijdelijk’), het tv-programma Business Class (‘De eerste en de laatste keer’), een conferentie over inspirerend leiderschap op de Veluwe (‘Overbodig’, want ‘je hebt het of je hebt het niet’). Hoe hardnekkig Tol hem ook op het hart drukt dat excuses niet nodig zijn - hij is veel te diep doordrongen van de noodzaak tot toneel op elk niveau van werk en leven - hij ziet geen kans een bres in de verdediging te slaan.
Nooit wordt een beroep gedaan op zijn kwaliteiten als klankbord. Echte gesprekken voeren ze niet. Eenmaal heeft Verlinden hem naar zijn iq gevraagd. Hij heeft naar waarheid geantwoord, 148, en een bewondering geoogst die de verliezer afbluste met het bonmot dat zijn eq alleen werd overtroffen door zijn winstcijfers. Tot een gevoel van kameraadschap leiden die kleine confrontaties niet. Weliswaar wordt Verlinden allengs amicaler en vertrouwelijker, hij is en blijft het op de vrijbijvende, tot niets verplichtende manier van allemansvrien- | |
| |
den. Nooit heeft Tol de indruk dat de afstand kleiner wordt. Hij hoort de klachten aan over de drankzucht van een jongste zoon, de geldverkwisting van een dochter, de hoerenloperij van zijn medebestuurders. Een normale chauffeur zou zich bevoorrecht voelen, maar Tol heeft het gevoel dat hij getest wordt op discretie. Uit wraak test hij terug. Dat is ook omdat hij zich begint af te vragen of hij in staat zou zijn Verlinden te vervangen. Soms bekruipt hem het gevoel dat Betacom het niet zou merken.
Wat moet ik me voorstellen bij zakendoen, vraagt hij. Of laat ik het anders vragen: wat houdt uw werk eigenlijk in?
Verlinden denkt na.
Ja en nee zeggen. Ja tegen het goede. Nee tegen het slechte. Maar ik moet eerlijk zijn: anderen bepalen welke knopen ik doorhak. Ik fiatteer de marsroute die zij uitzetten. In ruil neem ik de verantwoordelijkheid. Ik ben een figure head, maar wel de kop van Jut. Bevalt de baan je, by the way?
Verlinden tutoyeert hem voor het eerst. Tol voelt een weerzin die hij niet meer kan verzwijgen.
Wilt u dat alstublieft niet doen?, vraagt Tol. Jij en jou kan niet goed gaan. Ik ben de chauffeur maar. Verder vind ik dit de mooiste baan die ik ooit heb gehad.
Je zet me aan het denken, zegt Verlinden. Waar gaat je proefschrift trouwens over?
- Information retrieval. Zoektools.
- Aha, dat kennen we. Is het goed?
- Moet ik iets citeren?
- Andere keer. Mag ik onze mensen er naar laten kijken?
Niet doen, zegt Tol. Het stelt niets voor.
- Misschien is het miljoenen waard.
- En misschien richt het voor miljarden schade aan. Ik heb een soort geavanceerde elektronische agenda ontwikkeld, ooit. En ik weet nu wat er gebeurt als iemand hem productierijp zou maken. Hij zou de mensen opjagen tot ze er dood bij neervielen. Ik dacht: ik bedenk een systeem dat werknemers in staat stelt exact hun productiviteit te meten, waardoor ze hun activiteiten zo kunnen organiseren dat ze orde en overzicht houden. Wat ik vergat, is wat het aanricht. Je krijgt een moordwapen, een superprikklok. Dat is wat ik gemaakt heb. Misschien had ik er rijk mee kunnen worden, maar het is mijn wereld niet.
- Zelfs als chauffeur collaboreer je met die wereld. Niemand kan er aan ontsnappen.
In het oog van de storm is het stil, zegt Tol.
Je mist een gen, verklaart Verlinden. Het aanvallersgen.
Dan hoef ik me dus ook niet te verdedigen, zegt Tol.
- Dat is een diepe.
- Ja.
- Of je bent gek.
- Niet onwaarschijnlijk.
- Iets anders: schrijft Dostojewski echt zo slecht of wordt hij slecht vertaald? Ik heb op jouw aanraden De Gebroeders Karamazov gelezen en ik kwam er niet doorheen.
Hij schrijft slecht, zegt Tol. Maar hij ziet goed.
Tol is zijn geld waard.
- Mooi, laat m'n instinct me toch niet in de steek. Enfin, kantoor.
| |
| |
Daar wordt vergaderd. Als de baas dan toch op het honk is, wacht Tol in een voor hem gereserveerde werkkamer. En anders blijft hij in de auto. Nog nooit heeft hij zoveel gelezen als de laatste weken. Anna Karenina, De Gebroeders Karamazov; dankzij het kapitaal leert hij de mensen kennen. Dat is altijd zo.
Om acht uur 's avonds rijdt de bmw in de Amsterdamse Beethovenstraat voorbij wat de baas ‘een oude vriend’ noemt. ‘Even bij Geert aan’. Die is wel wat kleinbehuisd voor een old boy, maar Tol weet dat rijke mannen graag arme vrienden in ere houden. Omdat het chique staat, speculeert hij stil, en tegelijk ergert hij zich aan de kleingeestigheid van zijn verdenking. Zelfs als hij gelijk heeft, getuigt zijn inval van een volkse rancune die past bij zijn plaats maar niet bij zijn inborst. Er is iets in hem aan het veranderen, merkt Tol. Hij eist van zichzelf ruimdenkendheid, maar hij merkt dat dit moeilijker wordt; het chauffeurschap vreet aan zijn moraal, hij weet niet waarom.
Pik me om tien uur op, zegt Verlinden. En ga zelf even goed eten. Tenten zat hier, my treat. Hij reikt Tol honderd euro aan. Tol schrikt. Het voelt als een aalmoes. Het gebaar verscheurt hem. Hij kan niet tegen ontgoocheling, hoewel hij er tegelijkertijd naar verlangt.
Voor hij wegrijdt, ziet hij Verlinden aanbellen in een portiek. Achter een raam op de eerste verdieping vangt Tol een glimp van een gemantelpakt geval op. Het zou niet erg zijn als het waar was; de liefde is menselijk. Dan wordt Verlinden opgezogen door het huis.
Om tien uur is de baas niet dronken, het is meer: hij is van de wereld.
Soms denk ik echt: ik ga die tent verkopen, zegt Verlinden, hangend op de achterbank. Het is een grote farce jongen, een farce. PC's, wat zijn het: typemachines met een twist. Eén borrel met Geert, en ik weet weer waar het echt om draait: commitment. Die jongen speelt piano, schitterend. Is geen emplooi voor, nergens meer. We gaan kapot. Maar ik doe wat ik kan.
Dan draait hij de kraan dicht. Hij gaat rechtop zitten en vermant zich.
- Zo, en nu op naar moeder de vrouw.
Tol geeft gas alsof ze vluchten.
De bmw rijdt naar Abcoude, waar Verlinden woont in een stadspaleis met varens in de kamer en gevorderde abstracten aan de muur. Daar wacht moeder de vrouw, die van niets of juist van alles weet, en die zich vastklampt aan de varens of de hoge wijsheid van berusting. De vrouw is een aardig, feeëriek onhandig wezen - een kind uit zijn jongenstijd. In de auto wordt geen woord meer gesproken. Tol tuurt in de nacht en denkt in vrijheid.
Je moet eens komen eten, zegt Verlinden.
Alles op zijn tijd, zegt Tol.
- Ik vind het prettig met jou.
Het genoegen is wederzijds, zegt Tol. Hij voelt zich oppermachtig.
Op jou kan ik bouwen, zegt Verlinden als hij uitstapt. Morgen gaan we iets leuks doen. Geen das, geen spijkerbroek. Om tien uur hier.
's Nachts neukt Tol zijn vriendin alsof zijn laatste uur geslagen heeft. Jullie techneuten, zegt ze na afloop; alles of niets.
Het leuks blijkt de golfbaan. Verlinden rijdt zelf het golfkarretje naar de ontvangstbalie, waar hij zich inschrijft voor zijn quotum holes. Tol sjokt als een verdwaalde hond achter hem aan en kijkt zich rijk. Tegenover de receptie is een winkel met golfspullen. Je koopt je arm aan die rotzooi, zegt de baas, want het is lifestyle. Terwijl golf geen dure sport hoeft te zijn. En wat je koopt, koop je voor
| |
| |
eeuwig. Zo'n stok als deze, 120 euro, onverwoestbaar. Tol hoort het zwijgend aan. Hij kent het spel, hij ziet de knikkers rollen.
Eerst inslaan, zegt Verlinden. Tol volgt hem naar de driving range, een groot grasveld met borden die de afstanden van 20 tot 200 meter aangeven. Het inslaan vindt plaats onder een afdak, waar mannen in gecultiveerde vrijetijdsoutfits zij aan zij meppen tegen ballen die ze met een clubkaart uit een ballenautomaat hebben gehaald. De ballenautomaat spuugt ballen in een mandje.
De koppen hier, zegt Tol. Ze bevallen me niet.
Terecht, zegt Verlinden. We zijn allemaal hufters. Maar niet de stomste hufters. Dit zijn de mannen die ons land groot hebben gemaakt. Dat jij dat zinloos vindt is bijzaak. Jij hebt jezelf buitenspel gezet. Ik ben je er dankbaar voor, maar ik ben hier op de green de enige die jou begrijpt.
Waarom liggen er zoveel balletjes op het gras?, vraagt Tol.
- Die worden opgehaald met een ballenwagen.
Tol mag ballen voelen.
- Best zwaar.
- Ja. Maar als je ze voelt tijdens het slaan, sla je niet goed.
Wanneer alle ballen uit het mandje het gras op zijn gemept, verplaatsen ze zich naar de eerste hole. Hole 1 is een heuvelachtige strook grasland met de lengte van een landingsbaan. Toch moet het balletje in maximaal vier slagen verdwijnen in de hole met een voorgeschreven doorsnee van 108 mm en een diepte van 101,6 mm. Het lijkt onbegonnen werk. Maar dat is juist de sport, zegt de baas. De echte pro's rammen hem er met gemak in twee keer in.
Tol krijgt instructies. Het balletje in het gaatje, legt Verlinden uit, dat is de tragikomisch simpele clou van alles. Het is net neuken, maar dan langzamer. Hij spreekt met een achteloze ironie die bijna alles wat hij zegt plausibel maakt. Er zijn momenten dat Tol er genoeg van heeft. Maar een nieuwsgierigheid weerhoudt hem.
- Is het een leuke sport, golf?
- Wat is leuk? Het is zo leuk als je het maakt. Ik zit natuurlijk in een business-club, dat hoef ik jou niet uit te leggen. We zijn hier eens per maand. Het is puur zakelijk. En toch is het spelen. Je moet er niet meer achter willen zoeken dan er is. Je zou golf kunnen zien als speelse metafoor voor wat we op kantoor doen: taxeren en toeslaan. Hoog vliegen, laag vallen - en weer doorgaan. Je komt nooit waar je zijn moet, maar soms lijkt het heel even net of alles lukt. Dankzij dat balletje. Daar doen we het voor. Die vergelijking moet je aanspreken.
- Er is dus niks aan.
- Het is overleven jongen. Ik kan het ook niet doen. Maar dan mis ik alle brouhaha en ga ik achterlopen.
Tol ziet hoe Verlinden alle vragen van zich afschudt. De miljonairsbeurs, golf - er valt steeds meer camouflage van hem af. Maar onder elke laag zit een nieuwe. Waar is de kern? Steeds als Tol iets hoopt te vinden, vangt hij bot. Hij vindt niets. Hoe kan het, dat zoveel mensen deze man geloven? Succes is onverklaarbaar, tenzij dat niets het geheim ervan is, het karakterloze, de leegte.
Na twee uur zijn ze uitgewandeld. Tussen accountants, advocaten en computerjongens drinken ze bier in de business lounge.
Wat een wereld, zegt Tol. Hij is volstrekt eerlijk.
Dit is jouw wereld jongen, antwoordt Verlinden, maar je versmaadt hem. Ik probeer dat te begrijpen en ik weet nog steeds niet of ik het nou stom of groots moet vinden. Volgens mij wil je gewoon niet weten wie je bent.
| |
| |
Wat wilt u van het leven?, vraagt Tol.
- Uiteindelijk? Rust. Dat ik m'n rekeningen kan betalen. Dat ik voor niemand hoef te buigen.
- Dan willen we hetzelfde.
- Nee. Want ik wil winnen. Jij niet.
- Ik wil niet verliezen. Dat is hetzelfde. We zijn uitwisselbaar. Kijk ons hier zitten. We drinken bier in de business lounge. Je moet ons allebei kennen om het verschil te zien. Is dat niet grappig?
Met een mannenklap slaat Verlinden zijn bierglas op het glazen tafelblad.
Je hebt vast gelijk, zegt hij. Maar daarom wil ik nog niet met je ruilen.
Dat was ook niet de vraag, zegt Tol.
Zo, zucht Verlinden, nu eerst even bij Geert aan. En dan naar moeder de vrouw.
Als ze het terrein afrijden, denkt Tol aan de gemantelpakte blonde en vat vlam.
Hoe is het om er een vrouw bij te hebben?, vraagt hij.
Het antwoord komt onoverwinnelijk direct.
Geestig, zegt Verlinden, geestig. Het is niet duidelijk of hij de vraag of het bezit bedoelt. Hij laat de handschoen liggen. Hij laat de vraag in stilte smoren tot het gif verdampt is. Geestig, zegt Verlinden nog een keer. Vanaf dat ogenblik weet Tol zeker dat hij zijn leven lang chauffeur zal blijven.
|
|