Een helblauwe dag
door Gerry van der Linden
‘Gevaarlijk, ik?’
‘Ja, en wreed.’
Het rolt gewoon uit mijn mond, ik ben niet meer te stoppen. We zitten in een café en drinken het ene glas na het andere.
‘Ik wil gewoon wat meer... nou ja,’ zegt hij. ‘Spanning.’ De deur gaat open en de kou rolt naar binnen. Niet alleen langs mijn benen, ook in mijn hart zit nu tocht.
‘Hééé!’ Het is de stem van Lot. Dan staat ze voor ons. Ze zwaait met een foto. ‘Hoe vind je hem?’
Ongevraagd ploft ze naast me neer en drukt me dicht tegen zich aan. Frank pakt een sigaret.
‘Vind je hem geen stuk?’
Ik bekijk de foto en knik. De man op de foto is ongelofelijk mooi. Kaal, maar ongelofelijk mooi. En jong.
‘Hij is zo geil,’ zucht ze. ‘Vanavond heeft hij z'n zoontje van zes. Wat denk je? Moet ik die als mens behandelen en niet aan z'n vader zitten?’
Ze staat op, pakt mijn glas, neemt een gulzige slok, knoopt haar jas weer dicht en slaat haar sjaal om haar nek.
‘Liefjes, ik moet weg. Ellie is zwanger. Ze is tweeënveertig en heeft niets van die Marokkaan te verwachten. Hij brengt kranten rond! Hoe haalt ze 't in haar hoofd! Dag schat.’
Ze kust me. En Frank.
‘Ik wil niet naar de film,’ zeg ik als Lot is vertrokken, ‘en ook niet meer naast je zitten.’
Ik pak mijn tas en zet mijn muts op, een beetje scheef, zoals diva's dat volgens mij doen. Frank snelt voor me uit, opent de deur, buigt theatraal en stapt met me mee naar buiten.
‘In dit tempo zie ik je thuis,’ zegt hij als ik flink de pas erin zet. Het is een mooie avond. Een eindje verderop loopt een paar met de armen om elkaar heen geslagen. Achter me hoor ik zijn onregelmatige stap. Hij is pas aan zijn knie geopereerd. Problems with knee: try to be more humble, bend, las ik laatst in een tijdschrift over spiritualiteit. Zit wel wat in.
Zodra ik in mijn straat ben, hol ik naar de voordeur en vlieg de trap op. Als ik een voet over de drempel heb gezet, gaat de bel. Ik doe het licht uit. Doodstil zit ik op een stoel. Ik hoor de sleutel omdraaien en de deur opengaan. Hij pakt zijn tas met spullen in de gang en sluit de deur weer achter zich. In de spiegeling van het raam zie ik zijn rug over de brug gaan. Hij lijkt op de rug van mijn vader. Een beetje gebogen, de nek iets vooruit. Een rug van kromgetrokken hout. Hij draait zich een kwartslag om en kijkt naar het raam. Mij kan hij niet zien.
Midden in de nacht word ik wakker. Frank ligt naast me. Hij snurkt zachtjes. Op mijn tenen loop ik de kamer uit. Gisteren had ik nog ergens een verfrom-