chaos, als je pech hebt een burgeroorlog. In elk geval gaat niets dat land nog in of uit voor weken. De containers worden verzegeld, als we geluk hebben, of verdwijnen gewoon, als de Pakistani geluk hebben. En daarbij, hoe krijg ik mijn mensen daar snel weg?
‘We kunnen nu niet weg Babar,’ zeg ik, ‘Ik heb verplichtingen tegenover de Amerikanen.’ En ik vraag of hij zelf wel durft te blijven.
‘Ik blijf, Maria, want mijn vrouw ligt in het ziekenhuis. En er is nog iets...’
Op zijn woorden volgt een doffe knal en wordt de verbinding verbroken. Ik draai drie keer pijlsnel opnieuw maar de lijn blijft dood. Zodra ik de hoorn neerleg gaat de telefoon over. Het is mijn schoonmoeder. Mijn god, ze kwebbelt over Sicilië, waar ze samen met mijn zwager en diens gezin de kerstdagen doorbrengt. Ze vertelt hoe enorm leuk ze het hebben, tussen de citroenen, mooi weer ja, prachtig, en ze bedankt me hartelijk voor het aanbevelen van deze streek. Goddank loopt mijn man de kamer in.
‘Hier komt Martin even,’ zeg ik.
Terwijl hij de hoorn aanneemt, probeer ik te bedenken waar mijn mobiel ligt. Op de achtergrond ratelt cnn door. Steeds met dezelfde beelden: Bhutto die voorover klapt in de gepantserde auto, de rook, de huilende mensen, de verminkte lijken op straat, herhaling op herhaling.
Ik doorwoel mijn handtas, ik klop op de zakken van mijn jasje en ren twee trappen op om te kijken of hij in mijn werkkamer ligt. Niet. Ik pak de vaste telefoon om mijn mobiel te bellen en hoor mijn man en schoonmoeder in mijn oorschelp keuvelen. Kut! Ik ren naar beneden en gebaar tegen mijn man dat hij moet ophangen. Mijn dochter komt de kamer in en vraagt of de kerstboom mag blijven staan tot haar verjaardag. Ik zeg dat het mag als ze mijn mobiel vindt. Ze wijst naar het aanrecht, en zegt dat ik beter op mijn spullen moet letten.
Ik bel Ed Daens, mijn huidige baas. Die heeft wel opnieuw verbinding met Karachi en Rawalpindi kunnen krijgen. Ons personeel in Karachi is ongedeerd, ondanks een kleine explosie verderop, maar een van onze Nederlandse medewerksters daar, Nicolien, is onbereikbaar. Als het goed is, zit ze in de trein. Op cnn gaan de eerste treinen in de hens. Daens probeert haar te sms-en maar komt er niet door. Hij weet wel te melden dat Babar Fahim ondertussen is gaan lopen naar zijn vrouw, dwars door de inmiddels walmende straten van Karachi, waar een woedende menigte autobanden in de fik steekt en om zich heen schiet uit protest tegen de moord.
Ed en ik kijken simultaan op onze laptop naar bbc world en zien met bonzend hart het leven in Pakistan veranderen in een cocktail van schreeuwende mensen, straathoekbrandjes en potdichte winkelluiken. Ik ken Karachi, ruik het nu, en voel de beklemming van te moeten surfen op de haat, wanhoop en machteloosheid van al die mensen daar. Ik weet ook dat we snel moeten zijn als we onze jongens naar huis willen halen voor de echte rellen beginnen, de begrafenisrellen, morgen al.
We hebben vier Nederlandse personeelsleden in Pakistan: Roland en Wim op ons kantoor in Rawalpindi, en Nicolien en Steven in Karachi. Ze zijn ongeregeldheden gewend, maar vormen nu een risico voor zichzelf en de anderen.
Ed roept: ‘Eerst die containers naar de eindafnemer.’
‘Dat red je niet,’ zeg ik.
‘Wel als jij erheen gaat.’
Grapje zeker? Moet ik mezelf in dat wespennest steken waar ik juist vier man uit wil halen? Natuurlijk, hij heeft gelijk, ik ken Karachi, ik heb de contacten, ik