andermans muziek. ‘Ik maak de mensen aan het dansen,’ schreeuwde hij. ‘Wij zijn de helden van de nacht, wij maken de beat, wij bepalen de sfeer en de toon.’ Hij sloeg zijn spa rood achterover. ‘Nooit andersom.’
Hij hield dus niet van andersom.
Toch bleef hij de hele avond en toen ik weg wilde, reed hij zijn jeep tot voor de nachtclub. Ik stapte in en hij scheurde het centrum door. Aan het eind van de Boulevard moest hij vol op de rem omdat een vrouw plotseling het kruispunt overstak. Ze droeg een chador en klom onhandig op haar fiets.
‘Ik schrik me dood,’ mompelde de toetsenist. ‘Kutwijf.’
Mijn hart zat in mijn keel. De chador fietste als een spook een zijstraat in, richting station.
De eerste zoen na je scheiding vergeet je niet. De toetsenist smaakte zo anders. Zijn haar geurde naar gamba's maar mijn slaapkamer was plotseling vol vlinders. Ze fladderden rond het bed dat langzaam zweet, parfum en een restje aftershave opzoog. Hij hield me heel erg vast, in een ijzeren omhelzing. Zijn linkeroog loenste nu nog meer en ik vroeg of hij alsjeblieft zijn ogen dicht kon doen.
‘Kun je er niet tegen dat iemand naar je kijkt?’
‘Ik doe het licht uit, hoor.’
We lagen doodstil in het donker, twee vreemde lichamen in een bed. Ik luisterde naar zijn piepende ademhaling. Hij draaide zich op zijn zij naar me toe en zei dat ik een prinses was.
Ik lachte, omdat ik deze truc lang niet gehoord had.
Hij zei dat het waar was. En dat hij nu helaas mijn glimlach niet kon zien, de lach waarmee ik hem de hele avond betoverd had als vuurwerk.
Ik lag heel stil en liet zijn zoenen langs mijn tepels omhoog kruipen naar mijn hals, mijn wangen en mond. Ik verbaasde me opnieuw over de smaak van een andere man. Alsof ik mezelf voor het eerst proefde, en opeens vroeg ik me af of ik inderdaad een slechte moeder was. Terwijl de toetsenist met zijn tong langs mijn tanden gleed, zag ik de geboorte van Max terug. Hoe hij de eerste dagen in een wiegje naast ons bed stond. En hoe Erik wakker lag van het gemurmel, gehuil en geknor van onze pasgeborene. De tweede nacht snauwde hij al dat het jong naar zijn eigen kamertje moest, omdat hij geen oog dicht deed, hij had zijn nachtrust nodig, waarom hadden we anders een babykamer. De toetsenist ging met zijn handen zacht over mijn billen en mijn hart kromp ineen; dat jong voelde als mijn eigen lichaam en het was onverdraaglijk om mijn lijf weg te leggen in een babykamer die nog naar acrylverf en behanglijm rook.
Maar dat zei ik niet tegen de toetsenist, die plotseling het bed uitkroop en uit zijn spijkerbroek een condoom viste. Hij gromde toen hij klaarkwam en viel in slaap, ‘weerloos als een aap’ - dat waren zijn woorden. Ik staarde in het donker naar het plafond en luisterde weer naar zijn astmatisch gepiep.
De volgende morgen was hij niet wakker te krijgen. Ik sloop naar beneden, ging bij het raam zitten en keek twee koppen koffie lang voor me uit. Mijn hoofd bonkte en mijn huid plakte van de nacht, die ongemerkt was overgegaan in de grijze ochtendschemer. Hoe kon ik nu nog slapen? De toetsenist kon heel goed slapen. Hij sliep en sliep, tot ver in de middag. Blijkbaar kwam hij bij mij tot rust.
Ik opende de balkondeuren, at een boterham en snoof aan het leren jack dat over de bank hing. Het zat vol met spullen. Ik streelde het leer, kneep in de mouwen, gleed met mijn vingers over de binnenzakken en bekeek zijn mobiel,