keren, wel als je je ingezet had voor het belang van mensen die te stellen hebben met ziekte en armoede en eenzaamheid.
Denk er zo maar eens over, als je terugziet op de vele jaren die je als volwassene aan je eigen belangen besteed hebt. Veroordelen hoeft niet. Verbazen misschien.
* * *
Sinds het eind van mijn kinderjaren - zo niet al langer - heb ik als gangbare opvatting gekend dat de mooiste meest verwonderde tijd van het leven voorbij is wanneer je als jonge volwassene je eigen zaken gaat regelen. Geen tintelende grote ogen meer; onderzoekende ogen misschien.
Ik kan niet zien dat de foto's van mij als jongetje dat bevestigen. Het is geen wonder. Je was altijd enigszins in verweer tegen het fototoestel, ook al werd het door je eigen moeder gehanteerd.
Herinner ik mij dat wel, momenten van ontdekking, gewaarwording, verwondering - onthullingen zoals ze later niet meer voorkwamen?
Die zijn er natuurlijk geweest. Ik kan er een paar oproepen, en ze aanvullen met herinneringen aan terugkerende ondervindingen die niet tot momenten beperkt bleven.
Wat ik mij niet kan herinneren, zijn ontdekkingen en verwonderingen zoals ik ze nu heb. Bijvoorbeeld onlangs toen ik bleef staan kijken naar de boom om de hoek in de greep van de wind; de potigheid van de stam, de willekeur van de takken, de ontelbaarheid van de blaadjes. Dat was pas verwondering.
En gisteren op mijn nachtwandeling, toen ik van de brug terug keek naar de nachtlucht boven deze zelfde boom, waar in het licht van de maan die achter een andere wolk verborgen was een stekelige wolkformatie een spookachtig uitgehold creatuur van de nacht opriep, achterover leunen op het donker.
Als hij nog even gebleven was, had ik hem scherper kunnen beschrijven. Hij bleef niet; de wind trok hem aan flarden, en de maan verscheen van achter die andere wolk.
Als je ooit dood moet, dacht ik, zou dit een mooi moment zijn.
Nee, hij ademt niet meer, zou het echtpaar zeggen dat ik uit de verte de brug zag naderen; en als je zijn gezicht bekijkt zou je toch denken...
* * *
Nog steeds, sinds jaren al, buig ik mijn hoofd wel eens naar voren onder het licht boven de wasbak en bestudeer mijn haarkleur, die lichtrossig lijkt.
Niemand anders ziet het zo. Mijn haar is wit, en op foto's zie ik dat ook; net zoals de vrouw die op haar fiets naast mij stopte voor een verkeerslicht en zei: ‘Meneer, mag ik eens tegen u zeggen dat u zulk mooi wit haar hebt!’
Waar haal ik de rossigheid vandaan? Van vroeger; misschien zou er duidelijker nog iets van te zien zijn als je mijn haren een voor een kon bekijken.
In ieder geval, als ik zit te lezen en even aan mijn hoofd denk, voelt dat niet witharig. Sommige verouderingsverschijnselen voltrekken zich buiten je aandacht; zo ook rimpeligheid, en misschien een algemene verkleuring van je huid.
Dit geldt niet voor de vertraging in je bewegen. Wanneer ik nadrukkelijk met fikse pas op het trottoir loop, haalt niettemin bijna iedereen mij in, zonder de geringste nadruk; zij lopen gewoon door. Soms blijf ik stilstaan om een paar wandelaars voorbij te laten en dan van achter hen te bestuderen hoe het werkt. Er valt weinig te bestuderen; de afstand tussen ons neemt geleidelijk toe.