* * *
Er is vanmorgen een nieuw jacht binnengekomen, een twintig meter lange Swan, het bekende luxe boottype uit Finland. Het zijn Australiërs. Ze zijn op weg naar het Panama kanaal en de Stille Zuidzee. Aan boord is een machine voor reverse osmosis, zodat ze van zeewater drinkwater kunnen maken. Ze hebben een flinke voorraad, dus vandaag zijn we uit de brand.
* * *
We zijn nu drie dagen in Santiago en er komt nog steeds geen water uit de kraan. Van de tankauto ook geen spoor. Dit is na Havana de belangrijkste stad van het land. Er wonen een half miljoen mensen.
Vanmorgen kwam er wel een beambte de steiger op. Hij droeg geen uniform, maar een geplastificeerd identiteitskaartje en een flitspuit.
‘Ik ben de fumigador,’ zei hij. ‘Ik kom uw boot ontsmetten.’
Fumigar betekent letterlijk uitroken.
‘Waarom?’ vroeg ik.
‘Om te voorkomen dat u schadelijke insecten of besmettelijke ziekten het land in brengt.’
‘Maar we zijn hier al sinds eergisteren. We zijn al een paar keer de stad in geweest.’
‘Dat weet ik wel,’ zei de fumigador, ‘maar ik kon niet eerder komen, want mijn fiets was kapot.’
Toen spoot hij even kort met zijn flitspuit, meer voor de vorm dan om insecten uit te roken. Ik bood hem een glas rum aan en legde ons waterprobleem uit. We willen doorvaren, maar eerst moet de tank vol. De fumigador, die zich voorstelde als Igancio, vertelde dat de drinkwatervoorziening zo miserabel was dat alle inwoners van Santiago privé-maatregelen hebben genomen. Ze houden hun daken en goten goed schoon en vangen al het regenwater op om te gebruiken. Als de kraan het een keer doet, laten ze onmiddellijk de badkuip vollopen, en elke emmer, ton en wasbak die bij de hand is.
Ignacio nam ons mee naar zijn tante Rosita, die hier vlak in de buurt woont. Op het erfje achter haar huis stonden drie ijzeren vaten, zo groot als olietonnen, alle drie vol met water. Ze nodigde ons uit om onze jerrycans te vullen en wilde er geen cent voor hebben. Ze verontschuldigde zich voor haar land.
* * *
Het weer is goed, oostenwind twintig knopen, maar je kunt hier niet zomaar weg. We zitten te wachten op onze despachio, een uitvaarbewijs dat moet worden afgegeven door de havenmeester. Ik ben vanmorgen naar zijn kantoor gegaan om te zeggen dat we wilden vertrekken.
‘Waar naartoe?’ vroeg hij.
‘Uiteindelijk naar Havana,’ zei ik.
‘Havana is heel ver weg. Wat is uw volgende aanlegplaats?’
‘Dat weet ik nog niet. Dat hangt van de wind af.’
‘U moet een haven opgeven, capitán.’
‘Natuurlijk. Wat raadt u mij aan?’
‘Casilda.’
‘Casilda, natuurlijk.’
‘Hoe laat wilt u vertrekken?’