Een kerstvertelling
door Vrouwkje Tuinman
‘Hadden jullie niet een hond?’ vroeg ik.
We hadden onze jassen opgehangen en waren de woonkamer ingeloodst. Ik was hier nooit eerder geweest. Een rondleiding leek er niet in te zitten. Al na een paar voorzichtige stappen naar wat de keuken leek te zijn, voelde ik een hand op mijn bovenarm. Zachtjes duwde de man me richting de voorkant van het huis. Hij wees naar het rechtergedeelte van een driezitsbank. We gingen zitten. Buiten had het gemiezerd. Te weinig om een paraplu voor op te steken, maar genoeg om nat van te worden. De bank maakte een zuigend geluid toen ik mijn benen over elkaar sloeg.
‘Die is in de schuur,’ zei hij. En dat de hond niet zo lekker was, en ze geen zin hadden in ongelukjes, met kerst.
De man zat nu in een grote leunstoel, en keek naar buiten, de straat in. Op de tafel lag een groen plastic kleed met een patroon van witte sneeuwvlokken.
‘Hoe hebben jullie het gisteren gehad?’ informeerde ik.
‘Geweldig. Ontzettend leuk.’ De man somde op hoeveel mensen er waren komen eten, hoeveel gangen er waren geweest, tot hoe laat de gasten waren gebleven en hoeveel flessen wijn er over waren. Twee.
‘Ach, ik drink toch niet,’ zei ik. Niemand moest lachen.
De vrouw van de man lag boven op bed. De moeder van de man liep heen en weer tussen de kamer en de keuken. Ik bood haar aan om te helpen.
‘Niet nodig,’ zei de man.
De moeder legde uit dat ze nog niet begonnen waren met koken. Dat de man nog niet had willen beginnen. Dat we misschien iets konden drinken. Eerst. Ze keek naar haar zoon. De zoon keek nog steeds uit het raam. Iedereen was stil. Ik vroeg wat de sint-bernard in de schuur precies mankeerde.
De waterketel floot en de moeder liep naar de keuken. Ik herinnerde me ons cadeau en stootte mijn man aan. Uit de gang haalde hij de glimmende doos met handgemaakte bonbons. Een kilo, met een gouden lint eromheen. De man liep met de doos naar de achterkant van het huis en verdween daar door een deur.
We dronken allemaal één kopje thee. De moeder schraapte haar keel. ‘Moeten we eigenlijk niet even met Dennis gaan lopen? Anders plast hij misschien de schuur onder?’
‘Als hij nat wordt, stinkt hij nog erger,’ zei de man. Nu keken we allemaal naar buiten. Dennis zou met dit weer zeker nat worden. Ik bracht het lege kopje naar mijn mond en deed alsof ik nog een slokje nam.
Om half acht was het tijd voor het voorgerecht. Kort daarvoor was de vrouw beneden gekomen. Haar man stond op uit de leunstoel, liep naar de keuken, en de vrouw ging zitten. De moeder liep een paar keer heen en weer. De laatste keer met bestek. Haar handen veegden over het tafelkleed en trokken het recht.
Door de achterdeur kwamen twee jongens naar binnen. Ze brachten een kille damp mee. Ik stelde me aan hen voor en mijn vriend sloeg ze allebei op hun schouders. De oudste kuste zijn moeder en vroeg waarom Dennis zo zat te piepen.