zijn werk heeft gedaan. Van de groene gordijnen die daar al zeker twintig jaar hangen, maar nog steeds de enige gordijnen zijn die ik kan bedenken te willen hebben. Van al die verworvenheden, alles wat ik in al die jaren aan mijn leven heb toegevoegd.
Als ik vertrek, zal het niet lang duren of de kleine vierkante perken in de tuin zullen overwoekerd raken. De bloemen zullen ongecontroleerd groeien. Het grind zal van het pad dwalen. De orde die ik aanbracht in onze kasten - mijn orde - zal verdwijnen omdat er niemand is die er de logica nog van snapt. Mijn geur zal uit de lakens verdwijnen, uit de keukenkastjes en uit de kieren tussen de plinten.
Ik zal niet vertrekken. Het kan me niet schelen wat hij doet, ik blijf hier, de keukenkastjes moeten mijn keukenkastjes blijven, de planten moeten de grenzen van hun vrijheid kennen, net als alle andere dingen.
We lopen de straat uit naar de brug. We steken het kanaal over. Blijven langs het kanaal lopen. Ik kijk naar de eenden die overvoed op het water dobberen. Woonboten met futuristisch uitgebouwde flanken. Traag wegroestende bootjes. Voor altijd vastgeklonken fietsen met een ontbrekend wiel. De sojafabriek. Het winkelcentrum.
Hoogbenige meisjes stromen uit de winkels naar buiten. Ze klappen dubbel van ongecontroleerd lachen, zakken winegums zwaaien op en neer in hun handen. Zulke meisjes zien in elke nieuwe ochtend een belofte. Ze zijn vervult van de gedachte dat alles wat voor anderen telt, zoals oud worden en dagen tellen, niet voor hen geldt. Waarom? Omdat het pas net begonnen is en dus nog lang niet afgelopen? Onder mijn jas en cape wringen mijn gewrichten in hun kapsels. Mijn tanden knarsen van ingehouden woede.
‘Niet zo snel.’
Hij heeft de vaart erin gezet.
‘Jacob!’
Hij vertraagt zijn pas.
‘Heb je een plan?’
‘Ik wil het nu niet over plannen hebben.’
We slaan af naar het park. De rododendrons zijn hun bloembladeren verloren in de regen. We lopen om de vijver, zullen doorsteken naar de wijk erachter, en dan naar de brug over de snelweg. Zo lopen we altijd.
Het besef dat het leven eindig is, dringt maar stapsgewijs door. Ooit rende ik door zonovergoten dagen, stortte me in ijskoude zwembaden zonder enige voorbehoud. Met het verlies van oma's en opa's daagde langzaam het besef, maar eindigheid was nog steeds iets dat anderen overkwam, niet mij. En nu ik hier loop, kan ik me nog steeds niet voorstellen dat ooit iemand mijn doodsoorzaak zal vaststellen. Toch heb ik vandaag het gevoeld dat ik me omdraaide. Dat ik stilstond en alles overzag en me omdraaide, aan de terugweg begon.
Hij gaat bij me weg. Hij heeft geen ander.
De speeltuin komt in zicht. Het druppende klimrek, de natgeregende glijbaan. Ik nam altijd een theedoek mee om hem droog te wrijven, zodat ze toch konden