voor Berkhouwers opvolger, de Franse senator en oud-gouverneur van Senegal, Georges Spénale. Die droeg mij persoonlijk op de door hem verafschuwde ‘croûtes’voor eens en voor altijd van de muur te halen. Ik weet niet in hoeverre hij verstand van kunst had, maar ik wist wel dat ‘croûtes’ niet anders betekent dan ‘korsten’.
Omdat ik bij het eind van Berkhouwers mandaat zelf naar Nederland terugverhuisde, heb ik de korsten maar in de verhuiswagen meegenomen. Aanvankelijk hing ik de gesmade kunstwerken op in mijn nieuwe, nog lege woning en vervolgens stalde ik een aantal uitverkoren doeken in het Haagse kantoor van de Liberale fractie. Berkhouwer was inmiddels met pensioen gegaan, werd kunsthandelaar en overleed in 1975 op de betrekkelijk jonge leeftijd van 73 jaar. Ik besefte dat het tienjarige bruikleen nu zo'n beetje was verstreken en ik nam contact op met de Rijksdienst, die inmiddels was verhuisd van de Kazernestraat naar het oude ministerie van Buitenlandse Zaken op het Plein.
Alras kwam een aantal ambtenaren bij ons poolshoogte nemen en ze schrokken zich rot. Hoe ik toch wel aan deze werken van museumkwaliteit kwam, wilden ze weten. Duidelijk was al snel dat de kostelijke schilderijen onmiddellijk terug moesten naar de Rijksdienst. Op mijn vraag of men dan niet meer wist dat ze voor tien jaar in bruikleen waren gegeven, moesten ze bekennen dat bij de verhuizing van de dienst de gehele administratie aangaande de uitgeleende kunstwerken in totale wanorde was geraakt. Erg veel dankbaarheid dat ik de betreffende werken van ‘museumkwaliteit’ teruggaf en zelf had aangemeld, toonden de kunstambtenaren niet, maar ik mocht wel wat nieuws komen halen in het bkr-depot in de Plaspoelpolder te Rijswijk.
Daar was het een onbeschrijfelijke zooi. Alle uit de Beeldende Kunst Regeling afkomstige werken stonden rijen dik kriskras door elkaar. Er was geen systeem in het depot te ontdekken, behalve dat de meeste doeken vol scheuren zaten en dat de kunstenaars niet hun topstukken ter beschikking hadden gesteld aan deze voorziening, waarbij zij in ruil voor werk een bijstandsuitkering ontvingen. Bovendien lekte het gebouw aan alle kanten en liep het water in straaltjes over de schilderijen heen. Op mijn vraag hoeveel werken ik te leen kon krijgen, luidde het antwoord dat ik er zoveel mee mocht nemen als ik wilde.
Zo kwam het dat in mijn kantoren in Den Haag, Brussel en Straatsburg heel wat werken kwamen te hangen van volstrekt - merendeels terecht - onbekende kunstenaars. Het ging vooral om schilderijen die buitengewoon abstract van compositie en kleur waren, en die eerlijk gezegd veel meer de naam ‘croûtes’ verdienden dan de museumkwaliteitcollectie van Berkhouwer, maar vrolijk waren ze wel.
Na enige jaren kreeg ik een brief van een instantie die zich het Instituut Collectie Nederland noemde en die in de plaats was gekomen van de oude Rijksdienst. Men berichtte mij op een toon die een verzelfstandigde instelling met marktconforme salarissen verraadde dat de bkr inmiddels was afgeschaft en dat men met de - naar men blijkbaar vond - troep van die regeling verder niets meer te maken wilde hebben. Kortom, ik mocht de schilderijen houden.
Dit leek vrijgevig, maar zadelde mij met een probleem op. Toen ik in 1999 het Europees Parlement verliet, wilde mijn echtgenote de werken beslist niet in huis hebben, en ik moest ze dus op een elegante manier van de hand doen. Ik besloot om op de afscheidsavond elk van de 51 medewerkers die mij in de 27 jaar in diverse functies bij het Parlement terzijde hadden gestaan iets van de inboedel van mijn diverse kantoren mee te geven. Daaronder waren alle bkr-werken die mij, zo veronderstelde ik, waren geschonken door de instantie die daarover ging. Met de hand op mijn hart kan ik hier berichten dat de gelukkige ontvangers uiterst content waren met hun culturele cadeau.
Wie schetst evenwel mijn verbazing toen ik in 2005, zes jaar na dato, ineens van het partijbureau van de vvd een officieel schrijven kreeg doorgezonden waarin de partij werd gesommeerd de kunstwerken die uitgeleend waren aan een zekere F.A. Wijsenbeek onverwijld te retourneren aan 's Rijks overheid. In