Daarbij wil de taal ook nog eens geschreven worden. En daarvoor zijn ook codes nodig. Anders wordt het niets. En wachtwoorden, die zijn ook onmisbaar. Niet iedereen krijgt zomaar toegang tot het kijkglas. Langer wachten zit er niet meer in, althans niet voor mij. Voor wachten is het te laat, want er is geen tijd meer. Ik word ouder, langzaam maar zeker, ja, dat kun je wel zeggen. Alleen oude mensen hebben tijd. Daarom zitten ze vaak in een wachtkamer. Straks ben ik mijn moeder. Haar horen en zien zijn verstrengeld geraakt met apparaten en specialistenbezoek en getob met declaratieformulieren van de verzekering. Niets is meer vanzelfsprekend wanneer je oud bent, alleen het moment dat je helemaal niets meer hoort en ziet, en een engel je meeneemt aan zijn veren hand, zo denkt mijn moeder.
Niet Gabriël niet Uriël die mij mijn vleugels vangt
schreef ik in negentienhonderdnegentig
50 plussers nog nooit zo vitaal, lees ik in de krant
Ik hoef het niet meer te lezen, wil het niet meer lezen, want het nieuws ken ik van binnenuit en buitenom, en alles is eerder gebeurd en geschreven en gehoord en niemand heeft gelijk en iedereen, en het enige dat telt is de code van beleefdheid, uiterste beleefdheid. Ja, die code vind ik belangrijk.
Mijn vader was niet altijd een beleefde man. Kutkerk! schreeuwde hij tegen mijn moeder wanneer ze terug van de mis in de hal haar hoed afzette en nog even met een dromerige blik haar bijbeltje doorbladerde. Toen ik als veertienjarige op een zondag weigerde met haar en de anderen naar de kerk te gaan, liep mijn vader zwijgend maar dwingend mee, duwde de kerkdeur voor me open en maakte rechtsomkeert zodra die achter me dichtviel.
Mijn moeder houdt van alle soorten mensen, huidskleur is niet belangrijk, zegt ze, het gaat om het karakter. Ze houdt van God en Hij van haar. Dat is haar goed recht. En dat van God. Was Hij maar wat beleefder. Dan zou hij mijn moeder niet zolang laten bidden als ze zo moe is voor het slapen gaan en zou hij haar breekbare voeten ontzien door er zijn zegen over te geven, zodat ze weer als vroeger kan lopen. Als een kieviet.
Ik zie veel oude mensen lopen de laatste tijd. Moeilijk lopen. Af en toe grijpen ze zich vast aan de leuning van de brug waar ik op uitkijk. Ze blijven staan en turen naar de eenden die dichterbij zwemmen, omdat ze denken dat ze brood krijgen. De stad is bezaaid met bruggen. Het water stroomt eronder door en in de grachten varen boten met Japanners en vuilnisboten met fietswrakken en in het weekend de boten van plezier met joelende jonge mensen.
Ik zit hier aan mijn tafel en kijk naar buiten. Opnieuw is alles nieuw.