Hij stapte over de drempel en sloot de deur haastig achter zich alsof hij verwachtte dat ik me zou bedenken. Eén moment stonden we samen in de koelte van de hal. Hij was zo groot, schutterig verborg hij zijn handen achter zijn rug. Ik ging hem voor. Omzichtig passeerde hij de emmer, terwijl ik de kamerdeur voor hem openhield. In de woonkamer waren de gordijnen dicht en het was er in vergelijking met buiten aardedonker. Hij botste tegen een stoel die in het midden van de kamer stond.
‘Ik haal wat te drinken, dan maken we het gezellig en kun jij alles vertellen over onze nieuwe verbinding,’ zei ik.
In de keuken trok ik de handschoenen uit en ik fatsoeneerde mijn haar in de scheerspiegel. Toen ik met twee glazen cassis terugkwam stond hij nog steeds op dezelfde plek. Roerloos, zijn blik gefixeerd op de achterkamer.
Hij had haar ontdekt. De buurvrouw zat een paar meter van de tv van daan. Ze was weggezonken in haar rolstoel, onderuitgezakt, haar mond half open. De jongen hield haar in het oog alsof ze een roofdier was dat hem elk moment kon bespringen. In het halfduister van de kamer kon ik zijn ademhaling horen.
‘Ze doet niks hoor,’ zei ik om de spanning te breken.
‘Wie is dat?’ vroeg hij. Zijn stem klonk onzeker.
‘Mijn moeder,’ antwoordde ik.
‘Uw moeder?’ Hij slikte moeizaam.
‘Ze is dood,’ zei ik.
Hij keek me aan. Wachtte op een verklaring. In die ijzig stille minuut was ik die kerel in dat hotel met zijn opgezette moeder in een rolstoel, en hij was de engel die was neergedaald in de hel en naar het ongelooflijke staarde. Ik rekte de stilte zo lang mogelijk. Toen besloot ik hem te verlossen.
‘Geestesdood. Ze weet niet wie ze is, waar ze is, welke dag het is.’
‘O,’ zei de jongen opgelucht. Hij keek weer naar haar.
Ze ontwaakte, alsof onze blikken haar door elkaar hadden geschud.
Ik liep naar de tv en schakelde die in. Eerst verscheen er ruis, daarna een uitgerekte versie van een belspelletje. Smakkend met haar tandeloze mond frommelde de buurvrouw het gehoorapparaat dat op haar schoot lag in haar oor. Ze strekte haar magere nek in de richting van de beeldbuis.
‘Het allerergste is: ze weet niet eens meer wie ik ben,’ zei ik, terwijl ik naar hem terugliep.
‘Jij bent Ada van hiernaast,’ zei de buurvrouw onverwacht fel en ze priemde een vinger in mijn richting.
‘Moeder,’ zei ik sussend, ‘ik ben niet van hiernaast, ik ben je dochter, ik ben Belinda. Je kent me toch wel?’
‘Je bent mijn dochter helemaal niet,’ snauwde ze. ‘Jij altijd met je praatjes. Wacht maar tot Gerard thuiskomt, die zet je er meteen uit.’
Dit leek me een goed moment om te breken. Ik brak. Ik draaide me naar de jongen, begon te snikken en leunde tegen hem aan. Hij klopte me onhandig op mijn rug, waarop ik hem omhelsde. Hij rook naar aftershave en zijn pasgeschoren wang voelde ondanks de pukkels zacht aan.
Kietelen moet je ze, die jongens, je moet ze het idee geven dat ze het kunnen, dat ze iemand zijn, toch moet je alles zelf doen, je moet ze zelf naar binnen halen en zelf hun armen om je schouders leggen. En daarna zorgen dat hun handen het juiste doel bereiken. Anders wordt het nooit wat met die sukkels.