‘Inshallah,’ zegt de vrouw.
Plotseling stuiven de kinderen de deur uit, terug naar school. Zonder nog iets te zeggen. Marijn wil helpen met afruimen en afwassen maar moet blijven zitten. Er komt meer thee. En koekjes. Aan de muur hangt de klok die ook een lamp is, met een foto van Mekka op de achtergrond. Daar had de vrouw laatst over verteld.
Iedereen in de groep vertelde over spullen in hun huis.
‘Klok,’ vertelde de vrouw toen. Marijn schreef het woord klok op.
‘Lamp,’ zei de vrouw.
‘Lamp?’ vroeg Marijn. ‘Geen klok?’
‘Klok,’ zei ze. ‘Mekka.’
Marijn schreef de woorden lamp, Mekka en klok op. Ze begreep er niets van.
Ze kijkt naar de klok, die ook een lamp is, met een foto van Mekka op de achtergrond. Niet te veel nadenken, denkt Marijn. Een lamp is een lamp, is een klok is Mekka. Zo makkelijk is het. En ik moet naar Anne, denkt ze, en ik moet ook vijf kinderen krijgen.
‘Kom kom,’ zegt de vrouw terwijl ze met haar hand wuift. ‘Kom.’
Marijn loopt achter haar aan de keuken uit. Ze trekt aan haar mouw en leidt haar mee de trap op naar boven. Het huis is minstens drie keer groter dan het huis van Marijn. Overal staan bedden.
De vrouw loopt de gang door naar de achterkant van het huis. Daar schuift ze de vitrage weg en opent de balkondeuren. Overal hangt was. Ze lopen tussen de natte washandjes en blouses door en leunen tegen de reling van het balkon. Aan de overkant hangen enorme witte onderbroeken aan een waslijn te drogen. Marijn kijkt ernaar zonder iets te denken. Ze is te langzaam om overal meteen wat van te denken.
‘Buurvrouw,’ zegt de vrouw zachtjes en knikt naar de overkant. ‘Dik dik,’ fluistert ze. ‘Buurvrouw. Geen,’ en ze wijst naar haar broek. ‘Geen,’ en ze wijst naar haar vest. ‘Mijn man boos.’
Marijn knikt en lacht, maar begrijpt haar niet. De vrouw wordt drukker, praat harder. Als een meisje dat iets stiekems doet. Als iemand die het voor het eerst in tijden naar haar zin heeft.
Dan gaat de deur aan de overkant open. Een enorme spierwitte vrouw in een strak T-shirt en een trainingsbroek komt het balkon op. De vrouw en Marijn leunen met hun ellebogen op het balkonhekje. Ze staren naar de overkant. Alsof er een optreden gaat beginnen. De vrouw wilde dat Marijn dit zou zien. Ze wil hier iets mee zeggen.
Marijn herkent de vrouw op het balkon. Het is de vrouw die op dinsdag ochtend ook altijd in het zwembad is. Ze trekt haar baantjes zo langzaam dat het een wonder is dat ze niet zinkt. Alsof het water stroop is. Maar ze houdt het uren vol. Een locomotief die door de stroop ploegt.
Vorige week kwam ze naar Marijn toe bij de douches. De vrouw vroeg iets over haar slippers, herinnert ze zich. En daarna liep ze leeg, in plat Amsterdams. Over berovingen, hartklachten, faillissementen, een rattenplaag, naar onvruchtbaar en man weg en brand. Ze klonk als iemand die altijd pech heeft. Marijn herkende zichzelf een beetje. Al was zij zelf nog geen vijftig. En was het natuurlijk niet alleen pech. Dat wist Marijn onderhand wel, maar de vrouw nog niet. En Marijn dacht nog: moet ik haar dat vertellen? Maar dat