Hollands Maandblad. Jaargang 2007 (710-721)(2007)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Piet Gerbrandy Alle buren breken ondragende muren door draaien hun zenders grappen met klussende schoonbroers kiepen puinbakken leeg in tuinen begraven hun vaders. Alle buren verjaren voort durend hun kraaiende kinds kinders vullen spetbadjes prijzend besproeien afrikaantjes oostindische kers. Verkering met koffie verkeerd. IJsthee voor de puffende oma's. Alle boeren vervloeken hun koren het sterft in hun dorstende voren. Wie watersport braakt in zijn voortent. Armen ledepoppen in palmen. Voetbalschoen met voet in zandbak of bloemperk. Hier mest men lijkjes vet groen tot ze ploffen. Roep kamers terug van reces! Reciteer der topmannen zijbrief! Stel regelingen in werking! Herzie de clausules! Daar klingelt ijscoman zijn jingle tegen eindslaap. Buur plant raketsla oogst rood zand uit woestenij. [pagina 11] [p. 11] Wij werden dekbed waaruit veertjes prikken? Hoe kwamen stoffen sleets? Van beliggen bezitten bestaan? Waar bleef wat ging dan dansend onder zon? Belichting. Dingen aarzelden prologen. Plots waren wij ontwikkelden liepen beroerd af losse einden knipten knipten wij terug wij schroeiden tot teken de wonden. Gruwelboden? Teerlingwetten? Hijskraangoden? Zaak was het wat niet paste bij te zagen. Zo waren wij kei in missen. Ervaren verlangers. Naar jou lief. Naar je blik van vocht en interesse. Naar je hand van hellende minuskels. Naar je tred van schaamte trots en lust. Wij werkten het eronder zonder slapen. Uit en over. Daarop laatste rustkuil die ons koos van alle gemakken voorzien stond bij kenners bekend als. Veerdoos voor methoden en modulen. Uitgekiend versloften stenen plotten maar na droge epilogen lepe pikken ondermaans. [pagina 12] [p. 12] Fluwijn wat talm je mijn motorkap te betrekken te slechten mijn spouw met mijn truien je hol te stofferen? Mij verrijkte gewis je stommel je stil commentaar. Op mijn gang naar ontrommeld bereik. Op mijn bange hamer op weten. Mijn haten van speling en onzicht. Onder mijn dakpan geen zwaluw zich voedt met gedierte. Onder mijn grasmat geen mol zich verliest in bloot pierengebroed. Mijn trapgatbalken vesten geen kloppers van onheil. Ik roep ieder uur mijzelf bij elkaar opdat ik hen monster die mij. Ik stop mijn loze ruimten vol met rotswol die hen die mij uitwonen dempt. Kap scharrel af die afleidt en verstrooit. Hangjong heel mijn drinkende leven gewijd aan de sluitende beugel vergat ik je kraakvloer te lichten waar werpen zo zacht. In sluwe nacht glip ik je weg tussen tuinhek garage allee. Vorige Volgende