auteurs volstaat om hun publicaties wel te vermelden in een lange literatuurlijst (die varieert van het complete oeuvre van Bredero, Van Beverwijck, Cats en Conscience, tot de brieven van Van Gogh, de werken van Jongstra zelf en de volledige Winkler Prins), valt te bezien. Zeker omdat de werken van E. Koolhaas, W. Coster en het artikel van A. Baggerman daar niet zijn terug te vinden.
Wat is er nog wel verzonnen in deze roman? In elk geval niet een aanzienlijk deel van het taalgebruik, de avonturen, de activiteiten en de leesvoorkeuren van de jonge Fix. En datzelfde geldt voor de tamelijk rigide opvoedingspraktijken waaraan Jongstra's hoofdpersoon werd bloot gesteld. Die zijn geen product van literaire verbeelding, maar ontleend aan de in 2005 bij uitgeverij Wereldbibliotheek verschenen historische studie Kind van de toekomst. De wondere wereld van Otto van Eek (1780-1797). Jongstra moet dit boek van Rudolf Dekker en mijzelf zorgvuldig hebben gelezen, want zelfs de eigenaardige gewoonte van een van Otto's zusjes om, wanneer zij op leeftijd is gekomen, het werk van haar dienstbode te controleren met behulp van papiertjes onder de stoelpoten, is niet aan zijn aandacht ontsnapt. Alleen is bij hem deze gewoonte een obsessie van de moeder van Fix. Zo zijn er meer subtiele verschillen. De historische jongetjes De Vos en Otto van Eek zijn, in Jongstra's remix letterlijk en figuurlijk verminkt en voorzien van horrelvoet, bochel en schizofrene trekjes.
Wellicht ziet Jongstra het plakken van ziekten en gebreken op historische personen als voldoende signaal dat het bij hem om fictie gaat. Wellicht ook dat hij hiermee in navolging van Henry Ford wil zeggen: history is more or less bunk. En wellicht is De avonturen van Henry ii Fix louter bedoeld als demonstratie van poststructuralistisch postmodernisme op zijn Zwols, met als boodschap: waarheid bestaat niet en de auteur is dood. Omdat alles toch al een keer is gezegd, maakt de auteur met teksten van anderen een nieuw product. Daarom pleegt hij geen plagiaat en hoeft hij ook niet naar zijn bronnen te verwijzen.
Het grappige is dat Jongstra zelf niet veel opheeft met een degelijke vorm van schrijversschap. Althans, zulks kan men opmaken uit zijn roman Groente waarin te lezen valt: ‘Van alle schrijverstypen veracht ik er geen zo als de compilator, die in alle hoeken en gaten van de bibliotheek naar brokstukken uit de werken van anderen zoekt en deze als graszoden in een perk, midden in zijn eigen werk plakt’. - Of snapt de goede verstaander hier ogenblikkelijk dat Jongstra dit andersom bedoelt?
Voorzichtigheid is geboden bij het oordelen over de roman De avonturen van Henry ii Fix. Ten overvloede wordt de lezer hieraan herinnerd in de persoon van de huisknecht van Henry Fix, die de instructies krijgt om de boutades van zijn werkgever altijd andersom te begrijpen. Een gefingeerde autobiografie als postmoderne roman is per definitie paradoxaal. Hoofdpersonen in postmoderne romans gaan bij voorkeur niet op zoek naar hun eigen identiteit. Personages in zulke romans hebben in wezen geen eigen identiteit, en de bloedeloze Fix komt dan ook alleen tot leven wanneer hij tot een duel wordt uitgedaagd door de bekende Zwolse dichter Rhijnvis Feith. Maar hier moet dan ook een geloofsartikel van Jongstra worden verdedigd: fictie is sterker dan de feiten. Jongstra's strijd tegen de feiten - in tussenkopjes vervat als ‘Fix versus Feith’, ‘In strijd met de Feithen’, ‘Hoe ik bijdroeg aan Feiths's dood’ - ligt echter op een meer abstract niveau.
Op de afgesproken plaats treft Fix de oude Feith, die op zijn laatste benen loopt. ‘Moet ik hier duelleren met een wrak?’ roept Fix. Het duel blijkt vervolgens te berusten op een misverstand, er worden geen pistolen afgevuurd, maar alleen al de aanblik van Fix bleek het laatste duwtje dat de aftandse Feith in zijn graf doet storten. De dood van de auteur - een postmodern credo - leidt vervolgens tot grote vreugde bij Fix: ‘Verrukkelijke, opgeluchte weken volgden: ik was van mijn vijand verlost’.