om te vragen. Er werd overal gerookt, op straat, in de tram, en in vliegtuigen. Vliegen was uiteraard voorbehouden aan de betere kringen, en zodra het signaal fasten your seat belt werd gedoofd staken alle passagiers een tax free sigaret op. In Amsterdam kon je zelfs in de bioscoop roken tijdens de voorstelling, hetgeen elders verboden was; er waren mensen die alleen om die reden naar de hoofdstad gingen als ze een film wilden zien.
Maar niet alleen de gewoontes waren anders, de sigaretten waren ook anders dan nu, korter, dunner - en als je het mij vraagt: mooier en beter. Ik rookte zelf bij voorkeur Engelse sigaretten, die gevuld waren met zoete, blonde virginiatabak; sommige voorzien van een randje van kurk bij wijze van mondstuk. Zij droegen namen als Navy Cut, Craven A, Gold Flake of Gold Leaf - merken die niet meer bestaan. In Engeland kon je behalve de bij ons gangbare doosjes van twintig ook verpakkingen van tien kopen, en blikjes van vijftig. Ik zie de pakjes nog voor mij en proef de lang vervlogen smaak van kosmopolitische luxe en puur genot die eraan verbonden was. Dat komt nooit meer terug, en terecht, want roken is ongezond en au fond een vieze gewoonte, en voorzover het nog gebeurt, moet het dat stigma duidelijk dragen.
Voor jongens gold in mijn tijd de militaire dienstplicht van twee jaar. Voor de meesten duurde die van je achttiende tot je twintigste, voor studenten - die uitstel kregen - kwam de dienst wat later. Er waren altijd verhalen over intellectuelen die zich lieten ‘afkeuren’ door bij de keuring te simuleren dat ze niet goed wijs waren, of homoseksueel - onlangs waren er nog een paar oude helden uit deze categorie op de televisie te zien. Maar in mijn omgeving kwam dat niet voor, en al mijn vrienden hebben de twee jaar (of langer) gewoon vol gemaakt.
Ik werd zelf goedgekeurd toen ik achttien was, en kreeg uitstel tot mijn kandidaatsexamen. Juist in die jaren kwam een defect aan het licht, dat mij ongeschikt maakte voor de dienst. Maar de regels waren dat je dan eerst moest ‘opkomen’ en pas na enige tijd werd herkeurd. Zo komt het dat mijn diensttijd beperkt is gebleven tot drie maanden die ik in een kazerne te Ede heb doorgebracht voor mijn ‘eerste oefening’. Verwend als ik was door het vrije studentenleven zag ik daar niet weinig tegen op, want ik verwachtte een ruw en hard regime, maar dat viel heel erg mee.
Het systeem van de dienstplicht was gericht op de opvoeding van boerenkinkels, die niet wisten hoe je schoenen moest poetsen omdat ze hun hele leven op klompen hadden gelopen, en die het verschil tussen links en rechts moest worden bijgebracht door ze in de ene hand wat stro en in de andere hooi te laten meedragen. Het grondbeginsel was dat men nooit iets van de rekruten vroeg wat te moeilijk voor ze was. Voor een bepaalde taak, zoals het ‘aantreden’, rekende men daarom zoveel tijd als de langzaamste soldaat nodig zou hebben, met als gevolg dat bijna niemand zich ooit hoefde te haasten of in te spannen.
Het wapen dat wij kregen diende vooral voor de exercitie en om te worden schoongemaakt; in de drie maanden die ik in dienst doorbracht, heb ik er niet één keer mee geschoten. Eerst werd ons enige discipline bijgebracht, en vaardigheden zoals het herkennen van meerderen, het salueren, het schrijven van een rekest, en het reglementair opvouwen van de deken die als enig beddengoed werd verstrekt (dit heette ‘het wolletje maken’). De eerste zes weken mochten rekruten niet buiten de poort van de kazerne komen, daarna werd je geacht voldoende opgevoed te zijn om als militair op straat te lopen zonder de krijgsmacht te schande te maken. Voor dat eerste verlof droeg je het nieuwe uniform dat bij