Wat aardig, zo vroeg al. ‘Ja, graag.’
Bevrijd en weer mondig. Zelf glaasjes water halen, zelf je urinefles legen, naar de wc lopen, de gordijnen rond je bed bedienen, zelf wassen, tot aan douchen toe.
Te hard van stapel gelopen. De benauwdheid nam opeens toe, nogal erg. ‘Je kunt beter voorlopig met een rollator lopen.’
Oude Willem uit zijn hum vanochtend. Eerst was hij wakker geworden door gedoe met de wc-stoel van Mevr. A., daarna door mijn bevrijding uit het infuus. Gisteravond had hij het ook al moeilijk. Hij wilde gaan slapen met het eigen licht nog aan, zijn buurvrouw verzocht hem dat licht eveneens uit te doen.
‘En als ik nou bang in het donker ben?’
Ik riep: ‘Dat is de grootste grap van de dag.’
Zij schatte hem beter in. ‘Het wordt niet helemaal donker.’
Hij deed wat hem was gevraagd.
Er is niets sociaal aanstellerigs aan mevrouw A. In haar optreden tegen de kamergenoten blijft zij zichzelf, laat zich niet koeioneren, dringt zich niet op. De eenvoud van een dame. Het schattige kleine meisje is zij aan de telefoon.
Op de plaats van de vertrokken benjamin hebben we een nieuwe vierde man gekregen, meneer D., 81. Weer een oudje.
Over hem ruzie gemaakt met de zaalarts neurologie. D. heeft vage longklachten. Week geleden opgenomen, krijgt geen informatie. Hij loopt rond en hoeft niets te doen behalve wachten op de uitslag van het onderzoek. De jonge zaalarts, een onbenullig type, kwam even langs en drukte hem met een paar algemeenheden - ‘Voelt u zich goed? Goed zo’ - in een hoek.
Ik vroeg, iets te bits: ‘Wat is nu het verband van zijn longklachten met neurologie?’
Het duurde even voor de man zijn houding had gevonden. Zeer uit de hoogte: ‘Wij geven geen informatie over patiënten aan anderen.’
‘Hij wil het zelf zo graag weten, u geeft ook geen informatie aan hem.’
‘Nu is de dokter bij mij, hoor’, riep mevrouw A. ferm.
De arts redde zijn gezicht door met haar aan de slag te gaan, ik het mijne door te gaan schrijven.
Onze zaalverpleegster is momenteel Leonie, competent; zonder enige drukte, spotlichtjes in haar ogen. Ik was opgehaald voor een uurtje fysiotherapie. Als ik terug ben, zegt zij: ‘Ik kom nu de metingen maar doen. U zat zo aan één stuk door aan de telefoon vanmorgen, u lijkt wel een vrouw.’
Het is waar, het telefoontje van Anne liep tot zeker drie kwartier uit. Ik had Leonie niet eens opgemerkt. Verbouwereerd door de onverwachte aanval probeer ik er een grapje van te maken. ‘Is dat nou aardig, om uw eigen geslacht zo omlaag te halen?’
‘Dat is toch bekend? Vrouwen kletsen graag.’
‘Ik luister.’
Cynisch: ‘O, is dat het?’
Razend op mezelf opeens. Ik kan het maar niet laten elk vertoon van onmannelijkheid onmiddellijk uit te leggen. Wat heb ik met dit meisje te maken? Ik schiet uit. Stemverheffing. ‘Van dit soort grapjes ben ik niet gediend.’ Wat een zielig vertoon!