loper’ komt nog een keer in de bundel voor en het ‘woelig stof’ nog verschillende malen.) De boodschap is eenvoudig en de vorm zo afgewerkt dat je vergeet hoeveel vakmanschap erin steekt. Is het vlak, kleurloos en algemeen? Dat valt niet te ontkennen. Alleen, is Quevedo vlak, Góngora kleurloos, is Alexander Blok te algemeen? En hoe zit het met Baudelaire? Of mag je hun werk niet vertalen?
Kijk, hier wordt het interessant. Als je historisch leest, zijn het ook in vertaling grote dichters. Maar zet er de naam Jean Pierre Rawie onder - en het lijkt plots wel kitsch. Voor de niet-postmodernist, of voor de namaakpostmodernist.
Niettemin blijft er bij dit alles wel een reëel probleem over. Soms bekruipt je het gevoel dat poëzie die in deze tijd voor de eeuwigheid wordt geschreven verder van ons afstaat dan we zouden willen. De gedichten van Rawie maken ons bewust van de taaie modernistische norm, die verlangt dat kunst op een of andere manier in de eigen tijd verankerd is.
Denk eens aan de Groningse fijnschilder Henk Helmantel of aan die wonderlijke en knappe Brabantse geestverwant Cornelis le Mair. De laatste schildert olieverf op doek met een zeventiende-eeuwse techniek, en zeventiende-eeuwse taferelen: stillevens, landschappen, portretten. Is het goed? Ja. Is het kitsch? Ja. Zou ik het aan de muur hangen? Ik weet het niet. Kopen? Nee. Is het van deze tijd? Nee. Ja. Dat hangt ervan af, of je het ziet als een postmoderne stijl (die evenzeer kan bestaan als Le Mair zich daar niet van bewust is of wanneer hij zich daartegen verzet) of als een hedendaags werk waaraan je allerlei eisen stelt die deels avantgardistisch zijn, maar deels romantisch.
Dit maakt alles in feite nog ingewikkelder. Want wat bij deze Le Mair opvalt, valt ook bij Rawie op: het is romantische kunst. Le Mairs werk doet vaak aan de Prerafaëlieten denken en Rawies poëzie aan de negentiende eeuw, aan Baudelaire soms en op mindere momenten wel eens aan Piet Paaltjens. Paaltjens kwam trouwens met het maximale aantal van tien gedichten in de canoniserende bloemlezing van Gerrit Komrij (en Rawie met zeven).
Romantische kunst is, na het postmodernisme, in retrospectief ook postmodern geworden. Want de romantiek vond de authenticiteit uit, waarmee de onechtheid ontstond. De romantiek begon het verleden na te bootsen in een explosie van neostijlen. De romantiek kreeg aandacht voor de volkskunst die nu massacultuur heet, en voor cross-over en voor intertekstualiteit. Of is het postmodernisme juist romantisch? Want die romantiek was eerder.
Zou het niet beter zijn eens over die romantiek na te denken, in plaats van te blijven tamboereren op de decennialang uitgemolken tegenstelling tussen modernisme en postmodernisme? Voor de laatste gelovigen van de avant-garde zijn het verwarrende tijden. Zelfs het postmodernisme heeft zijn beste jaren achter de rug.
Wordt het dan misschien geen tijd om de postmoderne problemen die Vaessens en Joosten signaleerden - coherentie, moraal, identiteit, oorspronkelijkheid, intuïtie, volmaaktheid en autonomie - serieuzer te doordenken dan zij deden in hun Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen? Moet Joosten de voor hem zo belangrijke loop van de geschiedenis niet wat beter in de gaten houden, of zal hij binnenkort in het kielzog van zijn medeauteur ontdekken dat die niet bestaat en om allerlei redenen slechts aan anderen dwingend wordt opgelegd? Of dat de geschiedenis voorzover zij bestaat hem opslokt in vergankelijkheid, zoals Rawie al had voorspeld?
Het is lovenswaardig dat neerlandici in de filosofie grasduinen, en als ze nog even doorgrazen zullen ze merken dat het postmodernisme daar inmiddels voorbij is. Vaessens Ongerijmd succes stemt wat dat betreft hoopvol.
En wat gebeurt er als we de tegenstelling tussen postmodernisme en avant-garde nu eens inderdaad vergeten en ons afvragen hoe de poëzie van Rawie er zonder zulke schema's uitziet? Dan wordt Rawie een romantisch dichter. Daarin staat hij niet alleen. Het zal knap lastig zijn een dichter aan te wijzen voor wie dat niet opgaat.