handelen, hield halt, en zei: ‘Hier laat ik mijn kleren liggen.’ En ik kleedde mij uit. Sebas schrok duidelijk toen hij mijn litteken zag. Ik had het de avond tevoren met wat van die oude mercurochroom rood aangezet. Als er onvoldoende andere gasten met gebreken waren, zou ten minste mijn aanblik Sebas op zijn gemak kunnen stellen. Maar het resultaat was te extreem uitgevallen, het zag er uit alsof mijn onderbuik bijeengehouden werd door een kapotte ritssluiting die elk moment kon openknappen zodat mijn ingewanden eruit zouden puilen.
Op mijn beurt vond ik dat Sebas er erger uitzag dan ik had verwacht, met een uitgeteerde tors en overal blauwe vlekken, ongeveer zoals de gruwelfoto's van gemartelden die je soms in de brochures van Amnesty aantreft. Hij hield zijn onderbroek aan, een boxershort met vrolijke afbeeldingen, en ik vond dat maar goed ook, wie weet welke afzichtelijke zweren daaronder schuilgingen. Maar het ergste bleef dat je aan zijn gezicht kon zien dat hij ernstig ziek was.
Zwijgend liepen wij samen naar de zee en het water in. Een toevallige toeschouwer zou denken: twee homoseksuele vrienden op leeftijd, de een getekend door aids, de ander met een mes toegetakeld in een nichtenrel. Door het halfdiepe gedeelte gingen wij naar de eerste zandbank, waar de grote rollers van de branding braken, en daar lieten wij de manshoge golven met ons spelen. Na een tijdje keerde ik terug naar kalmere wateren, maar Sebas kon er geen genoeg van krijgen, en als ik hem toeriep dat ik er nu uit wilde riep hij steeds: ‘Nog even!’
Van waar ik stond hield ik Sebas in de gaten, gereed eropaf te gaan als hij in een golf zou onderduiken en niet boven zou komen. Ik dacht na over onze onderlinge verhouding. Zoals wij hier stonden, vervulde ik de positie van de bezorgde vader, en Sebas die van het kind dat zich niet van de gevaren bewust is. Al was Sebas maatschappelijk gezien nog steeds mijn meerdere, het zag ernaar uit dat hij het niet lang meer zou maken, en ik nog wel. Dat gaf mij toch een onuitgesproken gevoel van overwicht.
Maar toen wij eindelijk samen druipend het vaste strand weer opliepen, zei hij: ‘Dat was heerlijk. Maar zeg eens, je hoeft me niet te vertellen wat het is, maar mag jij eigenlijk met dat litteken wel zo lang in zee?’ En ik begreep dat in zijn ogen ik de zwakkere was, die de luwte had gezocht terwijl hij onvermoeibaar in de golven was blijven spelen. Het deed hem zichtbaar goed.
Vrij ongemakkelijk dronken wij nog wat in mijn aftandse krot; Sebas mocht geen alcohol hebben. Bij het afscheid zei hij: ‘Volgende week vertrek ik naar die Zwitserse kliniek. Behrens en Krokowski wachten. Je kunt mij maar beter niet komen opzoeken!’
Ik wist al dat hij mij als ernstig ziek beschouwde, maar ik had nooit gedacht dat hij Thomas Mann's Der Zauberberg had gelezen; in dat boek leiden de genoemde geneesheren een kliniek waar een niets vermoedend bezoeker als patiënt moet achterblijven. Voor Sebas deden Behrens en Krokowski echter goed werk, want vele maanden later, bij de kapper, zag ik hem terug. Nu ja, ik trof in Rijke Mensen een reportage aan over nieuwe dure locaties in Portugal, en bij een golfparadijs stond een foto van Sebas, tanig en gebruind. Hij vervulde er een belangrijke rol als promotor en manager, en was een toonbeeld van gezondheid. Het kan verbeelding zijn, maar zelf ben ik de laatste tijd voortdurend vermoeid, en dat litteken is nog steeds een beetje verkleurd.