De kamer van Leon, die zich op de benedenverdieping bevond, was hooguit vier bij vijf meter. Een groot raam bood uitzicht op de straat. Ik vroeg mij af hoe vaak ik niet langs dit raam was gelopen. Langs de wanden stonden donkerbruine meubelen, waaronder een klerenkast en een buitenproportioneel dressoir; vermoedelijk eigendom van de hospita aan wie ik zojuist in de gang was voorgesteld. In een diepe nis aan de zijkant was een tweepersoonsbed met een enorme hoeveelheid dekens en kussens. In het midden van de kamer stond een rond pitriettafeltje met een rotan kuipstoeltje en een kampeerstoel. Op de vloer lag een kokosmat waarvan de hoeken omkrulden.
‘Mijn boudoir,’ zei Leon en lachte, maar toen ik niet reageerde vervolgde hij snel: ‘Hier, neem jij de lekkere stoel.’ Hij wees naar de kampeerstoel. ‘Wil je iets drinken; thee, koffie? Of iets eten? Zal ik vragen of Hos een extra aardappeltje voor je schilt? O, wat kwek ik toch weer. Let er maar niet op.’
‘Heb je misschien een biertje,’ vroeg ik.
‘O jee,’ riep Leon, ‘nee, maar ik heb wel cognac. Hele goede, Napoleon. Wil je dat graag?’
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘ik had zin in een pilsje; maak je niet druk, ik...’
Voordat ik mijn zin kon afmaken, schoot Leon de gang in. Even later hoorde ik hem fluisteren: ‘Het gaat maar om één flesje. U hoeft echt niet een heel kistje te halen. Hij heeft dorst, ziet u...’
Toen hij even later de kamer inkwam, hield hij trots een flesje bier omhoog en riep: ‘Tata, ta taaa.’
Hij haalde twee limonadeglazen uit het dressoir rende, reikte mij een glas en het flesje bier aan en schonk voor zichzelf een Fanta in.
A votre santé,’ zei hij, ‘op de goede afloop.’ Hij nam een slokje, zette toen zijn glas neer op de pitriettafel en vervolgde: ‘Ik heb een stretcher, die kunnen we onder het raam zetten.’
‘Prima,’ antwoordde ik, ‘ik ben allang blij dat ik ergens kan pitten.’
‘Pas de problème. Moet je morgen vroeg op; niet dat je me in de weg ligt...’
‘Nee, maar ik moet natuurlijk wel achter een kamer aan.’
‘Ik moet helaas morgen wel vroeg op. Dus mocht ik er niet zijn: daar achter het gordijn staat een koelkast en een gasstel. Wil je een eitje koken, ga je gang.’
‘Aardig van je,’ zei ik, ‘maar ik wil je niet op kosten jagen. Je moet maar zeggen wat je van me krijgt.’
‘Was je mal!’ riep Leon, ‘nee hoor, dat wil ik niet. Vrienden zijn er toch om elkaar te helpen?’
Ik keek hem aan en zag hoe het ene oog als een staartkomeet heen en weer schoot.
‘Ja,’ antwoordde ik aarzelend, ‘maar ik moet wel zo snel mogelijk onderdak vinden. Het beste kan ik er maar meteen op afgaan.’
‘Gelijk heb je,’ merkte Leon op, ‘maar moet je niet eerst wat eten? Een boterhammetje...?’ Zijn stem klonk smekend.
‘Nee, echt niet,’ zei ik, terwijl ik opstond, ‘ik eet wel iets bij vrienden. Voordat ik het vergeet: hoe laat ga je naar bed?’
Leon zette grote ogen op.
‘Ik wil je niet uit bed bellen,’ legde ik uit.
‘Om half elf,’ antwoordde Leon. ‘Dus je gaat de hele avond een kamer zoeken?’