Duitse bevelen voldaan moest worden, geen verzet, geen onderduik. Zelfs - alweer! - zijn eigen gezinsleden wisten beter, moedigden onderduik aan en pleegden verzet binnen de Joodse Raad zelf, zoals Vuijsje vermeldt.
Precies ditzelfde uiteenlopen van inzicht binnen één gezin - hierboven al gesignaleerd met betrekking tot de gezinnen Herzberg en Presser - heb ik als kind thuis zelf meegemaakt. Die kwestie had niets te maken met beter en slechter geïnformeerd zijn, alleen met de psychische bereidheid om de fatale werkelijkheid al dan niet onder ogen te zien. Ook met het verschil tussen hogere en lagere kringen had het niets te maken. Zo deed onder joden wijd en zijd het tamelijk platte mopje de ronde dat Vuijsje vermeldt over de voorzitter van de Joodse Raad die de Duitsers de ongeruste vraag stelt: ‘Zorgen de Duitsers voor het gas of de Joodse Raad?’
Ten slotte heeft Vuijsje nog een interessante observatie: ‘In 1946 was het “niet-geweten”-beeld nog niet overheersend.’ In dat jaar oordeelden immers de drie raadsheren van het Bijzonder Gerechtshof in een arrest nog ‘het “van algemene bekendheid” te achten dat de vijand ernaar streefde en ernaar is blijven streven de joden uit Nederland te deporteren en uit te roeien’.
De Jong schreef daarentegen in Het Koninkrijk deel 7, dat in 1976 uitkwam, dat er bij de Nederlandse joden sprake was van een ‘werkelijk’ niet-weten. Ook gaf De Jong als verklaring voor de trage doorwerking van het slechte nieuws over de joden, niet alleen in Nederland, maar ook in Engeland en Amerika, dat de berichten over de holocaust met opzet terughoudend werden geformuleerd door de geallieerden. Ze wilden niemand alarmeren, omdat ze geen oorlog voerden om de joden te redden, maar om de totale overwinning op de nazi's te behalen. Toch had hij in zijn inaugurele rede uit 1967 onder de titel ‘Een sterfgeval te Auschwitz’ de zaak anders uitgelegd. Hij sprak toen zelf nog, van ‘niet willen weten’ van de Nederlandse joden (cursivering van hcj).
Er is zonder twijfel allerlei aan te merken op het boek van Vuijsje, maar niet dat hij geen interessante en pregnante vragen stelt. De belangrijkste van die vragen blijft: wat heeft De Jong ertoe bewogen de geschiedenis van ‘het weten’ tussen 1967 en 1976 zo sterk aan te passen? Vuijsje geeft twee verklaringen. Hij schrijft op pagina 48-49: ‘In Het Koninkrijk had hij de verdringing van de Endlösung beschreven als een soort onbewust proces. Dat was bij hem zeker niet het geval. De Jong wilde het niet weten. Zo vermeed hij verdriet, én de morele verplichting om tot handelen over te gaan.’
Dit laatste klinkt allesbehalve plausibel. Wat had De Jong in Londen meer kunnen doen dan wat hij inderdaad gedaan heeft, maar in zijn geschiedschrijving verzwegen: het herhaaldelijk voor Radio Oranje zijn waarschuwingen uitspreken? Vuijsjes conclusie over ‘De Jongs schuldgevoel over zijn passiviteit in de oorlog ten aanzien van de jodenvervolging’ is naar mijn mening onjuist.
Veel verderop in zijn boek vermeldt Vuijsje een heel andere en meer waarschijnlijke reden. De Jong schreef zijn grote werk in een tijd dat het Nederlandse publiek vroeg om de mythe dat het nooit ergens van geweten had. Dit was een tijd dat het ‘goed-fout’ syndroom in volle hevigheid opbloeide. Het boek Ondergang van Presser was toen diep doorgedrongen in het Nederlandse collectieve bewustzijn. En het niet-weten was een welkome troost voor de hele generatie die de oorlog bewust had meegemaakt, joden zowel als niet-joden. Aan die behoefte wilde De Jong, bekend bewaker van oorlogsmoraal en moreel, alsmede van het politieke evenwicht in het naoorlogse Nederland, vermoedelijk gaarne voldoen.
In de constellatie van de tijd waarin De Jong zo'n vooraanstaande rol meende te moeten spelen als ‘geweten van Nederland’, had de historische waarheid wellicht even minder prioriteit bij de Rijksgeschiedschrijver dan ‘de barmhartige leugen’, zoals Nelleke Noordervliet dat in haar column noemde. Zeker lijkt in elk geval dat hij is opgetreden als de spreekwoordelijke zachte heelmeester.
In dit licht is het jammer dat vanuit het niod zo extreem vijandig is gereageerd op dit boek. Misschien niet alle antwoorden die het geeft zijn de moeite waard, maar wel de vragen die het oproept.