Flamenco
door Gerry van der Linden
Hij lijkt niet op de man die ik lang geleden in mijn armen heb gehouden. Zijn hart bonsde toen in mijn oor, de regen spatte uiteen op de vensterbank en ik sprong uit bed om het raam te sluiten. Nog even streelden zijn vingers mijn rug.
Een paar stappen maar staat hij van mij vandaan. De rug iets gekromd in een colbertjasje dat te krap lijkt bij de schouders. Zijn profiel tekent zich af tegen de muur. Zijn neus lijkt groter. Maar de brede mond houdt nog altijd de hoeken naar beneden, en onder het rechterooglid liggen de wimpers verscholen. Bedroom eyes.
De donkerblauwe broek doet geen poging de kromme benen te verhullen. Zijn handen in de zakken trekken de pijpen strak. Hij wil met al zijn kracht degene presenteren die hij lijkt. Een oudere, niet onaantrekkelijke man die de weg weet hier in de schouwburg. De voorstelling van flamencodansers is afgelopen. De danser heeft gedramd, gebedeld, gesnauwd en geliefkoosd met zijn hakken; de danseres heeft gesnierd, geweend, gekonkeld en gesmacht in haar werveljurk. Net zolang tot het publiek ging staan en roepen.
Nu dromt de menigte beschaafd en alweer getemd door de nauwe gangen naar buiten waar de zomeravond wacht, ingehouden en wat afzijdig, alsof er nog meer te gebeuren staat. Mijn begeleider duwt de glazen deur open en ik stap in de schemering. Achter me klinkt een stem.
Maar eerst dit.
Hij zegt dat ik afstandelijk ben, gereserveerd, terwijl mijn mond zich op de zijne drukt. Ik blader in een tijdschrift en wijs vrouwen aan in verleidelijke poses. Hij zegt welke hij mooi vindt en niet. Ik lees de krant en vertel het nieuws. Hij knikt afwezig. We drinken thee uit gifgele koppen tijdens het ontbijt en hij schraapt zijn keel. Telkens weer schraapt hij zijn keel. Het is alsof hij iets zeggen wil. Ik voel mij niet op mijn gemak. De muren zoeken mij.
Ik voel zijn aarzeling, altijd voel ik zijn aarzeling. Het maakt me klein en onzeker. Elke keer als ik wakker word. Mijn vader staat in de deuropening, hij wenkt me. Hij zegt, kom, wees niet bang, terwijl hij boos gebaart en zijn ogen donker worden van drift. Mijn zoon zingt een lied, trots regeert hij op de drempel. Hij duwt mijn vader opzij en vliegt weg. Ik weet niet zeker of ik wakker ben.
Het is niet de stem die ik verwacht. Het is de stem van mijn begeleider, die naar achteren was gestapt om enkele haastige mensen doorgang te geven. Nu staan we zelf op het trottoir, de stad rumoert om ons heen, en ik draai een, twee, op mijn hakken. Ik heb het draaien en stampen opeens te pakken, ik wil het laten zien. Mijn begeleider lacht, hij vindt het grappig mij te zien draaien, om mijn rok te zien fladderen om mijn benen. Ik dans. Ik zweef. Even.
Opeens voel ik me beschaamd. Ik kan niet dansen. Elk ritme ketst af op mijn lichaam. Mijn begeleider pakt mijn arm en loodst me weg van de toekijkers die het waarschijnlijk helemaal niet grappig vonden, een beetje belachelijk, ja, zo