‘Waarom deed hij dat?’
Ze haalde haar schouders op.
‘Opgestookt door vriendjes van hem. Ze hadden mij uitgekozen, omdat ze wisten dat ik hem leuk vond.’ Ik trippelde met mijn vingers over het blote reepje huid tussen haar spijkerbroek en topje. Ze zei: ‘Kinderen zijn wreed.’ Dat beaamde ik. Ik liet mijn hand onder haar topje langzaam naar boven kruipen.
‘Ik heb jou uitgekozen,’ zei ze toen, waarbij ze ‘ik’ en ‘jou’ beklemtoonde.
‘En ik heb jou uitgekozen,’ zei ik. Ik was nu bijna bij haar borsten...
‘Nee,’ zei ze als een boze kleuterjuf, ‘ik heb jou uitgekozen.’ Ook goed, dacht ik. Als ik maar naast je mag liggen. Ik voelde de rand van haar beha. Ze duwde mijn hand weg. Zachtjes, maar beslist. Als een verslagen leger droop ik af en ging op mijn rug liggen.
‘Wat doe je?,’ vroeg ze.
‘Ik dacht dat...’
‘Gekkie.’
woensdag - De ramen van mevrouw B. zijn ook aan de binnenkant vies. Mevrouw B. rookt de hele dag door van die kleine sigaartjes. Terwijl ik de ramen lap, druipt de rook als een gelig bruine substantie naar beneden.
In de pauze drinken we koffie met veel suiker. Mevrouw B. vertelt over alle ziektes die ze in haar leven overwonnen heeft. Eén keer valt het woord ‘borstamputatie’, waarop ik haar heel strak blijf aankijken. Vooral niet omlaag.
‘En waar denk je dat mijn man aan gestorven is?’ vraagt ze dan ineens opgewonden. ‘Een insectenbeet! Dat geloof je toch niet?!’ Ik schud mijn hoofd alsof ik het inderdaad niet geloof.
‘Eén beet en de arme schat zat helemaal onder de bulten. Hij was net een krentenbol! Echt waar! Ik hem elke avond van top tot teen insmeren met zo'n speciale zalf. Geloof me, jeuk is erger dan pijn...’
Mevrouw B. trekt haar gezicht in een grimas. Ik vermoed dat ze haar arme man, de krentenbol, weer voor zich ziet.
‘Nou ja,’ zegt ze - ze stelt haar blik opnieuw scherp op mij - ‘dat heb ik dus twee weken lang gedaan, die zalf, maar hij werd er niks beter van. Toen is hij met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Twee dagen later was hij dood.’ Ik knik. Doodgaan aan een insectenbeet, knap lullig.
‘Je verwacht het gewoon niet, hè?,’ zegt mevrouw B. met een verslagen glimlach. Nee, je verwacht het niet. Een insectenbeet. Een vrachtwagen. Zwijgend kijken we door de schone ramen naar buiten.
Ik telde er vandaag vijftien. Zij zeventien. We hadden haar spijkerbroek uitgetrokken en mijn T-shirt. ‘Verder gaan we niet,’ had ze gezegd. Ze drukte haar oor tegen mijn borst en ik probeerde mijn hart zo beheerst mogelijk te laten bonzen. Waarschijnlijk hoorde ze nu iets dat in de wereldliteratuur steevast wordt beschreven als ‘boemboem’, maar dat in werkelijkheid nog het meeste klonk als ‘kedoengeloengkedoengeloeng’, maar dat ziet er natuurlijk niet uit als je het opschrijft.
‘Heb ik je al eens verteld dat er een vermoeden van rampspoed om mij heen hangt?’
Ze hief haar hoofd op en keek me met lieftallig opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Volgens mij valt dat wel mee hoor,’ antwoordde ze droogjes.
‘Nee, het is echt waar,’ zei ik. ‘Een oude buurvrouw heeft het een keer tegen