haar thuis te komen vieren. Maar na het derde telefoontje capituleerde ik. Toen ik 's avonds in haar auto stapte, zei ze: ‘Het wordt leuk, er komen veel vrienden en familie.’ De japonnen van de tantes ritselden. ‘Ja, leuk,’ zei ik.
De stad was tot rust gekomen, zij het dat alles nog steeds onverlicht was. Uit het duister doemde de enorme kuip van het Nationale Stadion op. Twee dagen eerder had dat als een enorm stembureau gediend; in 1973 tijdens de putsch tegen Salvador Allende als een gigantische openluchtgevangenis. Duizenden van Allendes medestanders werden er bijeengedreven, en velen daarvan zijn nooit meer teruggezien. Maria Angelica vertelde van de populaire zanger Victor Jara, die om de moed erin te houden Venceremos, het strijdlied van het Volksfront had aangeheven. Hij werd onmiddellijk doodgeslagen. Hij moet geweten hebben hoe het zou aflopen. Net als Allende, die zichzelf tijdens de putsch een kogel door het hoofd joeg.
‘Mijn zwager zat in hetzelfde vak als Jara,’ zei Maria Angelica. ‘Hem hebben ze ook vermoord. Enkele dagen later werd er door een onbekende bij vrienden van ons opgebeld dat hij ergens langs de spoorlijn lag. Onthoofd. Mijn man is er toen in vermomming naar toe gegaan.’
Het bleef een tijdje stil. Toen legde een van de tantes een hand op mijn schouder en zei: ‘Kijk, dit heb ik voor u meegebracht, een galoche.’ Ik voelde haar knokige vuist afdalen over mijn borst. Zij stopte een gebreid pantoffeltje, ongeveer vijf centimeter lang, in mijn hand. ‘Ik maak ze om de uren te doden, anders doden de uren mij,’ zei de oude vrouw giechelend. ‘Het zijn de nationale kleuren van Chili en Frankrijk, rood-wit-blauw.’
‘En van Nederland,’ mompelde ik aangedaan, terwijl ik even in die benige klauw kneep.
De man van Maria Angelica, Alfonso, bleek nog niet thuis te zijn. Hij was architect en, zoals de Belgen zeggen, met een baksteen in de maag geboren. Alfonso had hun huis van witte steen zelf gebouwd. De kleine tuin werd deels door een pergola overwelfd. Het minuscule blauw geschilderde zwembad was nog zonder water.
Maar ook zonder Alfonso zouden we niet alleen zijn, zoveel was wel duidelijk. Er waren al zo'n veertig vrienden, die reeds in verregaande staat van vrolijkheid verkeerden. De meeste aanwezigen behoorden tot de Socialistische Partij van Chili, die na de dood van Allende vanuit de gevangenis werd geleid door Clodomiro Almeyda, de oud-minister van Buitenlandse Zaken. De tantes hadden in een hoek van de tuin onder de klimop plaatsgenomen en zouden verder de gehele avond geen vin verroeren. De rest van het gezelschap praatte, danste, dronk en lachte des te enthousiaster. Ik praatte, danste, dronk en lachte mee, hoewel ik niet kan verhelen dat mijn ogen steeds Maria Angelica zochten. Zij danste die avond in heel wat mannenarmen.
Ondertussen werd ik aangeklampt door een leraar geschiedenis die memoreerde hoe schitterend hij het vond dat in Nederland van een aantal officiële gebouwen de vlag was uitgestoken na het bekend worden van de uitslag van het referendum. Ja, riep ik zo enthousiast ik kon, hoewel ik voelde dat ik voorlopig niet meer van hem verlost zou raken.
Terwijl Maria Angelica met weer een andere man langs zweefde, greep ik naar het raarste verhaal dat ik in voorraad had over mijn verblijf in Chili. Ik vertelde de geschiedenisleraar van mijn gemankeerde rendez-vous met Yves Montand, hier in Santiago.