Hollands Maandblad. Jaargang 2006 (698-709)
(2006)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Eigen zelfportretten
| |
[pagina 4]
| |
Er zijn geen uniforme criteria opgesteld voor het doen van verantwoorde toeschrijvingen, er is geen lijst van onomstotelijk eigenhandige werken die als ijkpunt kunnen dienen, er is geen controleerbaar vocabulaire ontwikkeld. Het rrp begon daarentegen onmiddellijk eigen toeschrijvingen te doen, en wel in precies de trant van stilistische en kwalitatieve analyse, die connaisseur vóór hen had geleid op de dwaalwegen waaraan het rrp juist wilde ontsnappen. Toch werd, toen in 1982 deel 1 van A corpus uitkwam (deel 2 verscheen in 1986, deel 3 in 1989), het boek met groot enthousiasme ontvangen. Het idee had blijkbaar postgevat, mede door de publiciteit in de media rond de publicatie, dat het rrp erin was geslaagd een nieuw kennerschap te ontwikkelen dat sterker dan eerdere methodieken, berustte op strenge systematiek en natuurwetenschappelijke grondslag. Het kunsthistorische veld leek bereid te accepteren dat het rrp precies die ambitie had waargemaakt die in 1969 was geformuleerd door de leider van het project, Josua Bruyn. Hij had op een symposium van specialisten in Chicago gezegd dat het doel van het Project was de structuur te bieden ‘voor een precieze definitie van onze observaties en de maatstaven voor de interpretatie daarvan’. Want: ‘Alleen op die manier kunnen onze opinies worden tot rationele beoordelingen.’Ga naar eind4 Fast forward naar 2005. Op p. vi van deel 4 lezen wij een disclaimer, die werd opgesteld met hulp van twee juristen, waarin het volgende gezegd wordt: ‘De opinies die in dit deel (4) en de voorafgaande delen 1-3 in de serie A corpus of Rembrandt paintings werden gepubliceerd, moeten worden begrepen als “opinies” die alleen bestemd zijn voor academisch gebruik.’Ga naar eind5 En meer in deze geest. Blijkbaar was er iets radicaal veranderd. Niet alleen stelde het rrp de claims voor de oordelen in deel 4 scherp naar beneden bij, het deed ook afstand van de ideologie waarop het project was gegrondvest, en degradeerde de oordelen uit de delen 1-3 tot louter meningen.
Er was een reden voor deze verandering. Begin jaren 1990 was er een wisseling van de wacht geweest in het leiderschap van het rrp. Josua Bruyn en drie van de andere groepsleden van het eerste uur zegden en bloc hun participatie op omdat ze van mening verschilden met de vijfde man, Ernst van de Wetering, die nu als enige doorging met het Project. Deel 4 reflecteert zijn nieuwe aanpak. De voornaamste veranderingen: - Het ideaal van connaisseurschap bedreven door een commissie met de bedoeling de subjectiviteit van de toeschrijvingen te reduceren, werd opgegeven. - Van het fel bekritiseerde graderingssysteem van het rrp werd afgezien. In de delen 1-3 stond ‘a’ voor eigenhandig, ‘c’ voor categorische afwijzing en ‘b’ betekende dat men in dubio verkeerde. (Dit was slechts bij 12 van 280 behandelde schilderijen het geval.) De 29 behandelde schilderijen in deel 4 zijn gewoon doorgenummerd van iv 1 tot iv 29. - De indeling van het Corpus werd anders opgezet. De delen 1-3 behandelden de periode 1625 tot 1642 in chronologische volgorde. Deel 4 omvat alleen het kleine aantal zelfportretten dat in de eerdere delen nog niet aan de beurt was gekomen; bovendien zijn enkele reeds gecatalogiseerde zelfportretten opnieuw bekeken.Ga naar eind6 Over wat er in deel 5 te vinden zal zijn, bestaat nog onzekerheid. Hoe dan ook is de ijzeren systematiek die de grondslag van een Corpus hoort te zijn, hiermee verbroken. - De compositie van het Corpus werd eveneens veranderd. Delen 1-3 bevatten beschrijvingen van 280 schilderijen met korte inleidende essays en appendices. Deel 4 bestaat voornamelijk uit lange teksten door Van de Wetering (meer dan 270 pagina's), Marieke de Winkel over kostuum, Karin Groen over grondering en Jaap van der Veen over documentatie, gevolgd door lemma's over 29 schilderijen. De verhouding essays-lemma's is met een factor 20 vergroot. De essays zijn helaas begraven in een monumentaal Corpus-deel dat 1000 euro kost, buiten het bereik van vrijwel alle particulieren en van de meeste bibliotheken. - Van de Wetering heeft meer aandacht dan Bruyn c.s. voor kwesties van conditie en staat meer open voor de mogelijkheid van samenwerking door leerlingen en assistenten of latere interventies. Dit is een werkelijke vooruitgang | |
[pagina 5]
| |
die het Corpus meer op één lijn brengt met huidige ideeën over werkplaatspraktijken en restauratiegeschiedenis. - Uitstekende kleurenreproducties zijn een verdere verbetering van de functionaliteit van het Corpus. De voorafgaande delen hadden vrijwel uitsluitend zwart-witafbeeldingen, naar ik aanneem evenzeer uit een ingeworteld wantrouwen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het reproductieproces als uit kostenbesparing.
Wat bracht Ernst van de Wetering ertoe, deze veranderingen aan te brengen? ‘Kijkend naar de afgelopen drie decennia,’ schrijft hij in het voorwoord van deel 4, ‘werd duidelijk dat dit project - zoals alle projecten die een gecompliceerd fenomeen in kaart pogen te brengen - niet alleen een pad is dat leidt tot het oplossen van de problemen in kwestie, maar eveneens een leerproces’.Ga naar eind7 Van wie, is dan de volgende vraag, heeft Van de Wetering iets geleerd? Het antwoord is te vinden in de voetnoten. Zijn inleidend hoofdstuk bevat 47 verwijzingen naar publicaties die na 1982 zijn verschenen: 29 naar zijn eigen geschriften en 14 naar publicaties van juniorleden of associés van het rrp die onder hem werken. Slechts vier verwijzen naar auteurs van buiten. Van de Weterings lessen komen, zo laat het zich aanzien, grotendeels van hemzelf. Van de Weterings lessen aan zichzelf zijn overigens lang niet allemaal slecht. Een gelukkige verandering in deel 4 is dat de termen waarin toeschrijvingen worden besproken rijker, persoonlijker en minder categorisch zijn dan in de delen 1-3. Van de Wetering introduceert een vorm van waarschijnlijkheidslogica die zijn naam ontleent aan de Britse predikant en mathematicus Thomas Bayes (1702-61), die volgens van de Wetering ‘zag dat wat wij geloven geen alles-of-niets overtuigingen zijn, gebaseerd op ja-of-nee antwoorden op beslissende vragen, maar meer dat er gradaties van geloof zijn, dat men tot een conclusie komt via inductieve redenering, gebruikmakend van argumenten van een variabel waarschijnlijkheidsgehalte’ (p. 109).Ga naar eind8 Dit is een welkome bijdrage aan de theorie van het kennerschap, hoewel meer als een beschrijving van wat het niet is, dan van wat het wel is. De lemma's in de voorafgaande delen van het Corpus met hun categorische oordelen, zijn het tegendeel van bayesiaans. Vaak krijgt men het gevoel dat de observaties en argumenten gemasseerd werden om te stroken met het eindoordeel. Dit was aantoonbaar het geval bij het oordeel over de echtheid van de signaturen op schilderijen die als eigenhandig worden beoordeeld in de delen 1-3. De handschriftexperts die erbij geroepen werden toen het Project al twintig jaar onderweg was, waren duidelijk geschokt toen zij zagen dat het rrp bijna alle signaturen als echt aanmerkte op schilderijen die het als eigenhandig beschouwde en de echtheid aanvocht van de signaturen op afgewezen stukken. ‘Deze statistisch onwaarschijnlijk hoge scores,’ noteerde men onomwonden, ‘[...] zijn verklaarbaar als de onderzoekers zich bij een aantal beoordelingen meer hebben laten leiden door de overtuigende echtheid van het schilderij dan door schriftkundige argumenten.’Ga naar eind9 Even niet-bayesiaans is de verhouding van ‘simpele ja-of-nee antwoorden’ (95 procent in de delen 1-3, categorieën a en c) tot ‘gradaties van geloof’ (de 5 procent waaruit categorie b bestaat). Deze verhouding zou eigenlijk eerder dichter bij het omgekeerde moeten liggen.Ga naar eind10 Van de Wetering staat in zijn betogen over eigenhandigheid in deel 4 meer open voor de tegenstrijdigheden die vrijwel altijd kwesties omtrent Rembrandt aankleven. Toch kan niet worden gezegd dat het masseren van het materiaal geheel ontbreekt. Toen Corpus-nummer c56 in 1986 (deel 2) werd afgewezen als een Rembrandt, werd dit ‘zelfportret’ met gevederde baret en halsketting uit Berlijn niet alleen gezien als onkarakteristiek en ongebruikelijk voor Rembrandt, maar er werd ook geschreven over ‘de krappe plaatsing van de figuur’, ‘de onhandige lompheid van het uiterlijk van de figuur’ met een baret en veer die ‘niet echt effectief waren voor het scheppen van diepte’, een ‘gehaaste manier van schilderen die verre van effectief is’ bij de halsketting, en een kleurenschema dat ‘geen parallel [kent] in enig stuk door Rembrandt van die jaren’. | |
[pagina 6]
| |
Men achtte het bovenste deel van het gezicht ‘zwak van uitvoering, [...] vlak en ongelijkmatig’. De ‘overgangen van gezicht naar haar zijn opmerkelijk zwak’, terwijl ‘de wat primitieve bravura van de penseelstreek [...] niet altijd helpt, helderheid te scheppen in de vorm van het gelaat of een diepte-effect te bereiken’ en zo verder.Ga naar eind11 Nu van de Wetering in deel 4 het schilderij heeft teruggegeven aan ‘Rembrandt en werkplaats’, is het geworden tot een ‘briljant, breed geschilderd zelfportret, [...] misschien [...] een demonstratie van Rembrandts beheersing van de “ruwe stijl”’, en lezen wij over de ‘briljant neergezette penseelstreken die met nadruk zichtbaar zijn gelaten’.Ga naar eind12 Van de Wetering is ons ten minste een verklaring schuldig over wat er geworden is van al die gedetailleerde kritiek op vrijwel ieder aspect van het schilderij in deel 2, zowel wat de röntgenfoto's betreft als het geschilderde oppervlak. Dit soort analyse - nauwkeurige observatie en kwaliteitsoordelen gekoppeld aan een toeschrijving - was beloofd de kernbijdrage van het rrp aan de kunstgeschiedenis te zijn. Die verklaring is er niet, en daardoor blijft de lezer achter met lege handen. De les die uit het Corpus geleerd moet worden, valt pas te leren nadat er een echte kritiek verschenen is over hoe zo'n gedetailleerd en zeer negatief oordeel uit 1986 zich verhoudt tot het lyrische uit 2005. In feite gaat het hier niet alleen om de geloofwaardigheid van het rrp maar om dat van het kennerschap zelf.
Geen Rembrandtspecialist kan het Corpus raadplegen zonder de opinies van het rrp te vergelijken met zijn of haar eigen ideeën. In mijn boek Rembrandt, zijn leven zijn schilderijen: een nieuwe biografie uit 1984, kwam ik vaak tot dezelfde conclusies als die in deel 4 van het Corpus, een feit dat daar nergens wordt vermeld. Over nr. iv 11 bijvoorbeeld, in het Kunsthistorisches Museum in Wenen, schrijft van de Wetering: ‘Aan de eigenhandigheid van dit schilderij werd nooit getwijfeld totdat Tümpel het in 1986 toeschreef aan een anonieme navolger van Rembrandt’.Ga naar eind13 Dit is niet correct. Ik sprak al in 1984 (p. 380) mijn twijfel uit. Van de 29 lemma's in deel 4, was ik het met 26 eens over Rembrandts auteurschap. Met betrekking tot de drie andere, werken in het Museo Thyssen-Bornemisza te Madrid (iv 2), Kassel (iv 9) en Aix-en-Provence (iv 16) waar ik de eigenhandigheid van betwijfelde in 1984, hebben de argumenten van Van de Wetering en anderen mij ervan overtuigd dat ze door Rembrandt zijn geschilderd. Van de zeven niet-zelfportretten in de ‘addenda et corrigenda’ bij deel 4, werken die in de delen 1-3 werden betwijfeld of afgeschreven en nu door van de Wetering teruggegeven worden aan Rembrandt, heb ik er zes in 1984 als Rembrandts gepubliceerd (afb. 12-14, 49, 211-12) en sprak een positiever oordeel uit dan het rrp destijds over de zevende (nr. 633 de standaardcatalogus van Rembrandts schilderijen door Abraham Bredius, 1935, in een door Horst Gerson herziene versie in 1969 opnieuw uitgegeven). Wat moet men ervan denken dat van de Wetering zijn naam onder ondoordachte afschrijvingen zette en nu terugkomt op dat oordeel zonder te erkennen dat er collega's waren die zich niet op dat verkeerde spoor hadden begeven?
Terugkerend op de vraag van hierboven: hoe kon van de Wetering serieus beweren dat hij pas na jaren van bestudering van de zelfportretten een dwaling ontdekte die voor anderen zonneklaar was? Hoe kon hij denken dat een onstabiele categorie als ‘zelfportretten’ een basis kon vormen voor een ‘objectieve’ methode om de eigenhandigheid vast te stellen? Het antwoord is dat Van de Weterings uitspraak onjuist is. Zijn claim dat dit verschijnsel een ‘ontdekking’ was uit begin jaren 2000 van het Rembrandt Research Project is aantoonbaar inaccuraat. In deel 2 van het Corpus, uit 1986, werd het hierboven genoemde portret van Rembrandt in Berlijn dat eerst een ‘zelfportret’ heette, door het rrp aan Govert Flinck toegeschreven (c56). Dit schilderij werd al in 1968 door Ernst van de Wetering en Simon Levie onderzocht. Waarschijnlijk schreven zij ook de entry erover in het Cor- | |
[pagina 7]
| |
pus 2 van 1986 - zij ondertekenden het in elk geval als coauteurs. Daar is duidelijk te lezen dat het bestaan van ‘zelfportretten’ geschilderd door andere werkplaatsleden hen bekend was. Zo'n categorie is, zo schrijven zij, ‘in overeenstemming met gedachten die eerder werden uitgedrukt door [Horst] Gerson (Rembrandt paintings 1968, p. 66]: “[...] aangezien wij portretten van Rembrandt door Flinck kennen, moeten wij het zeker voor mogelijk [verkeerd geciteerd; Gerson gebruikte het sterkere woord aannemelijk] houden dat ook andere leerlingen zijn portret schilderden”’.Ga naar eind14 In deel 4 wijdt Van de Wetering weliswaar een voetnoot aan Gerson (met het verkeerde paginanummer 62), maar hij zwakt diens bijdrage af alsof Gerson destijds al niet de vinger had gelegd op het verschijnsel dat Van de Wetering nu claimt als zijn ontdekking. Ook zegt van de Wetering in deel 4 niets over de stellige bespreking van c56 in deel 2, met zijn zakelijke uitwerking van Gersons bevindingen. Met andere woorden: de rechtvaardiging die van de Wetering naar voren brengt voor de ‘drastische begrenzing van de effectiviteit van de methodiek’ die het rrp had willen loslaten op | |
[pagina 8]
| |
de zelfportretten in deel 4, is gebaseerd op een inaccurate claim. Deze zware methodologische en historische proclamatie in Self-portraits geeft een verkeerde voorstelling van zaken.
Er valt veel meer te zeggen over dit nieuwe deel van A corpus of Rembrandt paintings. De 690 pagina's van deze grootse uitgave bevatten een onvoorstelbare schat van informatie, veel ervan nieuw, over ‘de groep schilderijen die lange tijd beschouwd zijn als Rembrandts zelfportretten’, ook al wordt die categorie gedeconstrueerd. Veel in de essays en lemma's vormt een uitstekende, onmisbare bijdrage aan onze kennis van Rembrandt. Maar - en als informatieverslinder zeg ik dit niet graag - voor mij is A corpus of Rembrandt paintings een bijna ondoordringbare rijstebrijberg. De onderzoeker, en de gewone lezer al helemaal, kan de inhoud van deze enorme banden onmogelijk in zich opnemen zonder tussendoor zijn eigen samenvattingen en indexen te maken. De minimale en zeer selectieve indexen op de 3200 pagina's van de delen 1-4 schieten deerlijk te kort. Wiens geheugen kan alles bevatten wat erin staat? Alleen toekomstige onderzoekers van ditzelfde materiaal zullen misschien de motivatie kunnen opbrengen om de delen te doorploegen om alle informatie over een bepaald onderwerp te vinden.Ga naar eind15 Nog moeilijker is het om erachter te komen wat er niet in staat. Zeker weten kan ik het niet, maar voor zover ik heb kunnen napluizen mist er in de 690 pagina's over Rembrandts zelfportretten een feit dat zeer relevant en misschien essentieel is voor ons begrip van dit onderwerp. Toen Rembrandt vijftien jaar oud was verscheen, net toen hij de Latijnse school verliet om schildersleerling te worden, een opmerkelijke prent die in betrekking staat tot zijn specialiteit van zelfportretten. Het is een gravure door Andries Jacobsz. Stock naar een zelfportret van Rembrandts grote voorganger en rolmodel Lucas van Leyden, dat deze schilderde toen hij vijftien jaar oud was. Het onderschrift onder de prent vertelt dat die de ‘onvergelijkbare schilder en graveur [toont] toen hij vijftien jaar oud was, afgebeeld naar een portret, ten dienste van een gravure, van hemzelf door zijn eigen hand. Hij overleed in Leiden in het jaar 1533 in de leeftijd van negenendertig jaar’.Ga naar eind16 In 1633, het honderdste sterfjaar van Lucas, etste Rembrandt het zelfportret dat het dichtst bij dat van Lucas komt. Het was het eerste zelfportret dat hij met zijn voornaam signeerde. Wie twijfelt eraan dat, toen de ontvankelijke en ambitieuze jonge Leidenaar Rembrandt zichzelf met zijn eigen hand ging portretteren, hij door Lucas werd geïnspireerd? Het lijkt erop dat Ernst van de Wetering hieraan twijfelt. Het weglaten van de prent van Andries Stock van het zelfportret van Lucas kan met opzet zijn gebeurd. Van de Wetering is een tegenstander van persoonlijke interpretatie van zelfportretten die van vóór de 19de eeuw stammen. Hij hanteert het feit dat Rembrandts zelfportretten ‘handelswaar’ waren voor de verkoop aan vreemden als bewijs dat er geen sprake van zelfreflectie kan zijn, laat staan van enige persoonlijke betekenis.Ga naar eind17 Hij is ervan overtuigd dat zelfportretten niet tot stand kwamen vanuit de wens van de kunstenaars zelf, maar vanwege de wens van verzamelaars om gelijkenissen van kunstenaars te bezitten. Hij verwijst naar prentenseries zoals die van Anthonie van Dyck en de Medicicollectie van geschilderde zelfportretten. En concludeert dan: ‘Men moet tot de conclusie komen dat Rembrandts activiteit op dit gebied, als geheel genomen, eerder gezien moet worden als het resultaat van “druk van buitenaf”, dan van de “druk van binnen” die [Perry] Chapman veronderstelt.’Ga naar eind18 Van de Wetering is blijkbaar niet onder de indruk van het feit dat Rembrandt meer - veel meer - zelfportretten maakte dan enig ander kunstenaar uit de vroegmoderne periode. Ook geeft hij geen uitleg van de grote diversiteit van persoonlijkheden die Rembrandt aanneemt in zijn zelfportretten, beelden waarvoor geen ‘druk van buitenaf’ verantwoordelijk gehouden kan worden en die niet zouden passen in een galerij van zelfportretten. Zijn nadrukkelijke bewering dat geen persoonlijke of psychologische betekenis kan worden gehecht aan de kunst van het zelfportret in de 17de eeuw, dat geen speculatie over persoonlijke identiteit toelaatbaar is, moet als te categorisch en te | |
[pagina 9]
| |
beperkend van de hand worden gewezen. In elk geval gaat het lijnrecht in tegen de bayesiaanse aanpak die van de Wetering zelf zegt te volgen. Jammer. Want hoeveel goeds en interessants het ook biedt, deel 4 van A corpus of Rembrandt paintings mist zo de kans ons de relatie tussen Rembrandt Harmensz. van Rijn en zijn zelfportretten beter te leren begrijpen.
* Vertaling Loekie Schwartz |
|