Deze maand
Soms voel ik een lichte jaloezie jegens de historicus of antropoloog die straks de mentaliteitsgeschiedenis van Nederland in het begin van de 21ste eeuw mag schrijven. Het is geen simpele opgave, maar ook geen onmogelijke. Wij hebben onszelf er wel van weten te overtuigen dat we moeilijk te doorgronden zijn, maar het is de vraag of anderen dat over enige tijd nog steeds geloven. In elk geval smoort die schijn van ondoorgrondelijkheid bij onszelf alle begin van perspectief in de kiem. En dan bedoel ik niet het perspectief van de eeuwigheid, want sub specie aeternitate is alles tamelijk grappig, maar slechts het bescheiden perspectief van de huidige tijd en ruimte. Dit moge voor ons te hoog gegrepen zijn, maar met behulp van wat Lévi-Strauss de regard lointain noemde, zal er ooit meer helderheid komen over wat wij nu beleven.
Neem deze maand: nauwelijks hebben de Nacht van het Debat achter de rug of de Canon der Vaderlandse Geschiedenis wordt gepresenteerd. Deze feestelijkheden zijn kenmerkend: ze zijn tegelijk ondoorgrondelijk en onbetekenend.
Op de een of andere manier houdt Nederland tegenwoordig van het woord debat. We hebben de mond vol van ‘het maatschappelijke debat’, ‘het publieke debat’, ‘het integratiedebat’ en zo nog een dozijn of wat debatten. Toch is het enigszins raadselachtig dat het hoogtepunt van die Nacht van het Debat bestond uit een debat tussen vier ‘spraakmakende columnisten’. (Ik laat het aan uw goede smaak over of Syp Wynia, Elsbeth Etty, Ronald Plasterk en Willem Breedveld inderdaad ‘spraakmakend’ zijn; mij zult u nimmer op een gesprek over hen kunnen betrappen.) Maar als columnisten ergens niet toe zijn geneigd, dan is het wel debat. Hun domein is de monoloog. Zij zijn de moderne kanselredenaars, de dominees van onze tijd, zij prediken zonder tegenspraak, zij oreren zonder interruptie en zij orakelen zonder oppositie. Columnisten zijn juist geen debaters, zij belichamen onze nationale pathologie: nergens verstand van maar overal een mening over.
Het kan nog onbegrijpelijker. Door een toeval kreeg ik enige inkijk in de Canon van de Vaderlandse Geschiedenis die deze maand wordt gepresenteerd door een commissie onder leiding van Frits van Oostrom. Houd uw hoed maar stevig vast, want dit belooft de meest zouteloze, zalvende, met iedereen rekening houdende, diep door de knieën gebogen geschiedenisles te worden die u sinds het leesplankje van Ot en Sien hebt meegemaakt. De vraag waarom we er niet mee kunnen leven dat wij nu eenmaal meer in mobiele telefoons dan in geschiedenis zijn geïnteresseerd, wordt helaas door de Canon niet beantwoord. Maar wel wordt voluit vastgehouden aan het inzicht dat we in Nederland niet (zoals de rest van de wereld) over Middeleeuwen maar over ‘Riddertijd’ moeten spreken, en niet (zoals de rest van de wereld) over Verlichting maar over ‘Pruikentijd’. Uiteraard adviseert de Canoncommissie vooral om geld uit te trekken voor een nieuwe Canoncommissie voor de Internationale Geschiedenis.
Het is bemoedigend en geruststellend te weten dat die antropoloog en die historicus dit alles over een halve eeuw ofzo begrijpelijk zullen maken. Tot die tijd zullen we in het volslagen duister moeten tasten over wat ons bezielt. - bb