Hollands Maandblad. Jaargang 2006 (698-709)(2006)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] De stad in slaap Esther Jansma Iemand heeft de papieren voor morgen geordend, de reisplanner geraadpleegd, zijn tas klaargezet en ligt nu in bed op de rand van vertrek. Hij ordent het denken en valt niet, valt niet in zichzelf, de warme tunnel in, de eenvoud van klein zacht in het donker ademen, maar staat op als een blinde. Hij kan zijn tas niet vinden, denkt niet aan zijn kleren, hij stapt van de rand en begint te lopen - in de verte gloeit iets tot een uitgang, een plek in de avond waar geluiden rondzingen zonder bezitter en uit geopende deuren licht schijnt in tuinen van aarde met hier en daar honden die slapen in ondiepe stoffige kuilen vol warmte onder breed bijna nachtzwart gebladerte. Hier is hij nu. Het is een stad die hij altijd al kende. Hij loopt zijn huis in, vindt zijn bed, valt, ademt. [pagina 13] [p. 13] Picknick Plek, vuur, thuis zijn verzinsels gebleken van hem en zijn zusjes die met witte gezichten de opbrengst verdelen als het te laat is, de verzorger niet dood maar een monster dat terugkomt uit de nacht waarin het bijna gebleven was - in de kou die het meebrengt, verwaait papier, kleeft roet, niets wordt weerspiegeld in het zwart dat de gedachten blank zet - maar het geeft niet, hij picknickt in het zachtste gras, in de pauzes van het denken en weten spreidt hij damast, verzint hij brood en bekers warmte, want nooit ging iemand dood aan het hoofd dat de dingen verdraait tot vluchtwegen, noodrantsoenen, gouden kettingen om te verkopen - hij zegt dat met de juiste taal de nacht niet bestaat, pijn een verzinsel is, mensen klein en zoet zijn als veilige sprookjes waarin het kwaad wordt verslagen, zo redt hij zichzelf tot de buitendeur opengaat. [pagina 14] [p. 14] Ik ben het Buiten liggen de huizen nog altijd als nesten van vogels lukraak op het zwarte gesteente rond de zilveren baai, de zee kreunt in de verte en hier, tegen de muur bij het raam, leunt een dame. Ze wenkt hem - is het familie? Hoopt ze dat hier een vriendschap begint? Ze wuift hem het bed uit, een stoel in, strijkt langs haar kin, haar buik, glimlacht, wijst op dozijnen hoog tegen het pleisterwerk gehangen schilderijen en zegt, ik ben het, ik heb dit allemaal gemaakt. Het is duidelijk dit moet de gastvrouw zijn. Fijn, zegt de dame mijn naam is zus en zo gaan ze aan tafel. Na het tevreden verorberen van enorme porties bewondering zegt ze, het is tijd dat ik ga. Het is ochtend geworden in de oude kamer in de kamer die glanst nu het licht wordt rest geen spoor van haar woorden. Het raam staat open, wind vlaagt langs zijn huid uit het ingelijst buiten waar de stad ontwaakt en de honden blaffen en janken om eten. Vorige Volgende